Presentaties
‘Ik laat leerlingen duo's vormen. Ze spreken vervolgens samen met mij een auteur of een thema af van wie of waarover ze een aantal boeken gaan lezen en uitwerken. Over die auteur en zijn werk gaan ze een presentatie houden voor de hele klas. Die presentatie mag maximaal een lesuur in beslag nemen. De leerlingen moeten daarbij laten blijken dat ze de boeken goed gelezen hebben en ze moeten proberen de klas gedurende de hele presentatie te blijven boeien door de creatieve invulling ervan. Gewoon wat gaan voorlezen van een blaadje is er dus niet bij.
Voor de leerlingen die het geheel presenteren, is het vooral belangrijk dat ze heel intensief met een aantal boeken bezig zijn geweest. Ze hebben dan misschien niet zo heel veel boeken gelezen, maar een paar wel heel grondig. Ze geven hun medeleerlingen aantrekkelijk gepresenteerde informatie over boeken die die klasgenoten zelf niet gelezen hebben. In de voorbereiding op hun presentatie praten de twee uitvoerig met elkaar over hun leeservaringen. Er is dus echt sprake van communicatie over literatuur, niet over het uittrekselboek, maar over de boeken zelf.
In de praktijk gaan leerlingen de bibliotheek in, lezen recensies, ze zoeken soms contact met een auteur, en komen dat alles voor de klas presenteren in een vorm die ze zelf kiezen. Dus je neemt meteen ook andere taalvaardigheden, in ieder geval spreekvaardigheid, mee in deze aanpak. De presenterende leerlingen delen hun leeservaringen met hun klasgenoten, en zo komen met vijftien duo's gemiddeld toch zo'n vijfenzeventig boeken uitvoerig ter sprake in de klas. Probleem is natuurlijk dat de klasgenoten de boeken die besproken worden, zelf niet gelezen hebben, dus moet de presentatie zó zijn dat de klas toch alles kan volgen en nieuwsgierig gemaakt wordt. Hiertoe worden er fragmenten voorgelezen en voor zover nodig wordt de inhoud functioneel in het geheel ingepast.
Al die jaren dat ik deze aanpak heb gehanteerd, was het grootste deel van die presentaties heel geslaagd.
Natuurlijk heb ik me ook wel eens zitten vervelen als leerlingen er niet in slaagden om vonken te laten overspringen, maar meestal zat ik vol bewondering te luisteren en te kijken naar wat leerlingen te berde brachten. Hun creativiteit was al die jaren heel groot. Onlangs nog hebben twee jongens bijvoorbeeld een presentatie gehouden over Ronald Giphart. Ze zijn naar de voorstelling Hamerliefde geweest, die Giphart samen met Joost Zwagerman maakte, en vervolgens hebben ze contact gezocht met Giphart en hem om een interview gevraagd. Ze zijn met een videocamera naar Utrecht gegaan en hebben een uur met hem gepraat. Met dat materiaal hebben ze hun presentatie opgeluisterd.
Leerlingen - ook deze - stopten erg veel tijd in de voorbereiding van zo'n presentatie. Bij de evaluatie die ik hen ook steeds liet houden, zei vrijwel iedereen dat ze met heel veel plezier bezig waren geweest. Je kon hier ook bijna niet de kantjes ervan aflopen. Toch heb ik nooit van een leerling kritiek gekregen op de omvang van het te verrichten werk.
Het aardige overigens in mijn vaksectie hier op school is, dat iedereen elkaar vrijliet in wat we in de bovenbouw deden. Deze aanpak van presentaties hanteerde verder geen van mijn vakcollega's, maar iedereen accepteerde dat ik zo toetste. Bij de beoordeling nam ik steeds de opzet die ik de leerlingen vooraf liet maken, en hun planning erbij. Die planning was tevoren besproken en daarna ging zo'n duo dus zelfstandig aan de gang. Bij de presentatie zelf wees ik steeds vier leerlingen aan die op papier hun gemotiveerde beoordeling gaven. Zelf bepaalde ik uiteindelijk wel het cijfer, maar natuurlijk hield ik rekening met de evaluatie door de presentatoren en de beoordeling van de vier aangewezen leerlingen.’