[Nummer 3]
Tsjip
‘Ik vloog de trap op want ik begreep dat het nu een kwestie van seconden was. Daar hing de honderdjarige aan de touwen: hij was bezig een vogelnestje te maken. Ik kroop bijna in zijn oor en gilde: “wel gefeliciteerd!!”
De jubilaris schudde het hoofd, maakte een dubbele salto en sprong op de grond.
“Ik ben niet doof,” zei hij, zijn jas aantrekkend, “ik ben alleen maar oud. Wat is er aan de hand?”
“Bent u niet honderd jaar geworden?!” brulde ik.
“Man, schreeuw niet zo,” sprak de grijsaard, de ringen optrekkend, “ik weet het heus wel. Vanavond komt de burgemeester met een schemerlamp en een enveloppe met inhoud. Die schemerlamp kan met niet schelen, maar die enveloppe interesseert me. Wat doen ze daar gewoonlijk in?”
Ik wist het niet.
“Waarvoor komt u eigenlijk?” vroeg het mannetje wrevelig, “Komt u iets aanbieden?”
“Ik kom iets vragen,” zei ik, “vooreerst: hoe bent u zo oud geworden?”
“Het ging vanzelf,” antwoordde de jubilaris, “elk jaar word je een jaar ouder, dat ligt in de natuur der dingen.”
“Doet u er iets voor?”
“Neen, ik doe er niets voor, het gaat vanzelf. Dat is het leuke van dit soort werk.”
“Waaraan schrijft u het toe?”
“Het is een kwestie van geduld. De aanhouder wint, wie het laatst lacht lacht het best, eind goed al goed, in die richting moet u het zoeken.”
Uit: Godfried Bomans, Kopstukken (“De honderdjarige”)’