Discussie 2
Anke Lavrijsen reageerde op de inbreng van Will van Riel. Haar stelling luidde: ‘Fictieonderwijs in het vmbo kampt met een aantal specifieke problemen ten opzichte van het havo/vwo. Het vmbo besteedt doorgaans relatief weinig aandacht aan fictie.’
Fictie wordt als vakonderdeel vaak als eerste geschrapt ten gunste van, bijvoorbeeld, het schrijfonderwijs.
Natuurlijk verdwijnt fictie niet van de agenda, daar zorgen de eindtermen wel voor. Maar docenten laten leerlingen te veel zelf uitzoeken. Wat is er aan de hand?
De volgende problemen werden geconstateerd:
• | docenten weten niet goed wat zij met fictie aan moeten (zij zijn vaak niet voldoende geschoold op dit vakgebied); |
• | het ontbreekt hun aan tijd om zich in het onderwerp te verdiepen; |
• | er valt niet direct eer te behalen aan fictieonderwijs doordat het niet wordt geëxamineerd. Andere vakonderdelen als schrijven en woordenschatuitbreiding hebben daardoor hogere prioriteit; |
• | te weinig methoden en lessuggesties zijn concreet gericht op het vmbo; |
• | docenten en materiaalontwikkelaars/-ondersteuners vinden elkaar niet. |
Pasklare oplossingen waren er uiteraard niet. Wel is een aantal suggesties gedaan om bovengenoemde problemen aan te pakken. Om de docent bij te staan werd het werken met een adviesboekenlijst aanbevolen. Deze lijst zou dan voortdurend geactualiseerd moeten worden om de docent zicht te geven op nieuwe uitgaven.
Daarnaast werd het belang aangegeven van het werken met een ‘leeslat’, die leerlingen helpt in het selecteren van boeken. Een goede suggestie is dat op lerarenopleidingen meer aandacht zou moeten zijn voor het vmbo. Het belangrijkste probleem dat werd geconstateerd was misschien wel dat (les)materiaal de vmbo-docent blijkbaar niet bereikt. Of is het andersom?
Dit punt kwam later in de discussies (en in dit verslag) nog terug.