Genève. Hij gaf de hele provincie orders om zoveel mogelijk soldaten te leveren (in totaal was er in Gallië slechts één legioen) en hij liet de brug bij Genève afbreken. (De Bello Gallico 1.7)’
Voor Caesar zelf opduikt, heeft hij de geografie van het oorlogsterrein geschilderd, beginnend met de beroemde openingszin Gallia est omnis divisa in partes tres... Na een eerste lectuur van het Latijn wordt aan de leerlingen gevraagd de geopolitieke teneur van de tekst te analyseren. ‘Caesar overziet het krijgstoneel Gallië. Caesar wekt bij de lezer meteen vertrouwen in zijn strategische capaciteit. Hij heeft kijk op de verhoudingen in Gallië.’ Deze globale aanduiding van de analyseopdracht wordt in het Hulpboek uitgewerkt door middel van verfijnde vragen. Volgens dit patroon is het examenboek opgezet: na een korte plaatsbepaling van een tekstgedeelte volgt een analyseopdracht en soms nog een commentaar. Zo wordt de eindexamenkandidaat tot een kritische houding tegenover het objectief ogende verhaal van Caesar gebracht. Voortdurend wordt benadrukt hoezeer Caesar zichzelf tot middelpunt maakt. Niet voor niets beginnen de opdrachten en de hoofdstuktitels doorgaans met ‘Caesar’: Caesar en Gallië (hoofdstuk 1), De Helvetiërs geven Caesar de kans (2), Caesar bedwingt de kustvolken (3), Caesars genie: de Rijnbrug (4), Caesar rules the waves: Britannia (5), Caesar wil alleen Galliërs en geen Germanen (6), Caesar maakt er een einde aan (7).
Caesars zuivere taal en beperkte vocabulaire van 1300 woorden - eigenschappen die hem in de ogen van de oude schoolmeesters zo geschikt maakten als beginlectuur - zijn welbewuste middelen om een breed publiek te bereiken. Waarschijnlijk werden de rapporten (commentarii) van zijn krijgsverrichtingen die hij jaarlijks naar Rome stuurde, op pleinen en in theaters van Italië voorgelezen. Daarom mocht Caesar zich niet al te opzichtig bewieroken. Om dezelfde reden spreekt hij over zichzelf in de derde persoon. Caesars stijlmiddelen zijn bewust bescheiden, bijvoorbeeld alliteratie. In de rubriek ‘Caesar, strateeg met woorden’ wordt het taalgebruik vanuit zijn politieke doeleinden verklaard.
De twee laatste hoofdstukken hebben een ander karakter. In ‘Wie was Caesar?’ worden de eindexaminandi uitgenodigd zelf hun standpunt te bepalen aan de hand van antieke biografische teksten en moderne uitspraken over de figuur Caesar. Daarbij zijn zeer lovende als:
‘Van een geweldige scheppingskracht en toch tegelijkertijd begiftigd met een buitengewoon verstand; geen jongeling meer en toch geen grijsaard; het hoogste willend en het hoogste volbrengend; vervuld van republikeinse idealen en tegelijkertijd geboren koning; een Romein in het diepst van zijn wezen en toch geroepen om de Romeinse en de Helleense ontwikkeling zowel in zichzelf als naar buiten te verzoenen en te verbinden, is Caesar de volledige en volmaakte mens.
(Theodor Mommsen [1817-1903, 1902 Nobelprijs voor literatuur] op het einde van zijn Römische Geschichte.)’
Om niet de indruk te wekken dat verheerlijking van Caesar typisch Duits is, wordt ook een landgenoot aangehaald, de voormalige hoogleraar Oude Geschiedenis in Utrecht:
‘En dan te denken, dat er moderne dictatoren zijn, die Caesar als hun voorbeeld beschouwen: zij zijn een hoop afzichtelijke wurmen bij deze reus. [...] Het is zeer wel denkbaar, dat, als ik in Caesars tijd had geleefd, ik één van zijn moordenaars zo a zijn geworden, ondanks alles wat ik hiervóór geschreven heb om hem te geven wat hem toekomt. (J.H. Thiel, Caesar, 1976.)’
De besprekingen van de Caesarvertaling van Vincent Hunink, een van de auteurs van Hij Caesar, leverden een aantal pittige uitspraken op, zoals in Paul Claes' ‘Requisitoir tegen Caesar’ (in De Standaard, 4 september 1999):
‘Caesar heeft honderdduizenden eigen en vreemde mensenlevens opgeofferd voor zijn eigen ambitie. [...] De verovering van Gallië is een morele, economische en ecologische catastrofe zonder weerga in de geschiedenis. Het cliché dat de geschiedenis door de overwinnaars wordt geschreven, is bij Caesar letterlijk waar. Zijn Commentarii de bello Gallico (Verslagen over de veldtocht in Gallië) zijn nagenoeg het enige document van deze campagne. Ondanks hun schijnbare objectiviteit zijn ze een uitgekiend staaltje van geschiedvervalsing. [...] Overigens ben ik van mening dat dit stuk barre oorlogspropaganda niet thuishoort in het curriculum vitae van onze Latijnse afdeling. De verhaalde gebeurtenissen herinneren me te veel aan wat we dagelijks op ons tv-scherm kunnen zien en Caesars droge stijl tilt ze niet op een hoger niveau. Dat onze grammatica's grotendeels gebaseerd zijn op dit specimen van klassiek proza. lijkt me een zwak argument. Dat het boek over de oudste geschiedenis van onze gewesten handelt, zou een geldig argument zijn als het verhaal nie: werd verteld door de onbewogen stem van een massamoordenaar.’