[Nummer 4]
Tsjip
‘Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden aan rijke taaflen! - daar nu glooïend zijn de weiên van zomer-granen, die hunne aêmende ebbe breiên naar malvend Ooste' en statig dagerade-rooden, dewijl de morge' ontwaakt ten hemel en ter Leië -: wie kan u weten, en in 't harte niet verblijên, niet danke' om dagen, schoon als jonge zege-goden, gelijk een beedlaar dankt om warme tarwe-brooden?...
O Vlaandren, blijde van uw gevens-reede handen, zwaar, daar ge deelend gaat, in paarse en gele wade, der krachten die uw schoot als roodend ooft beladen, - Vlaandren, wie wéét u en de zomer-dageraden, en voelt geen rilde liefde in zijne leden branden 'lijk deze morgen door de veië Leië-landen?
Karel van de Woestijne; vóór 1897. Uit: Verzen van Karel van de Woestijne: 't Vader-Huis; de Boomgaard der Vogelen en der Vruchten; vroegere Gedichten. Bussum: C.J.A. van Dishoeck, 1914, p. 209.
(trekt jeans weer op en knoopt ze dicht) zodat ge terug moet komen op uw begin en bekennen dat ge niet kunt kiezen tussen die 2 gedachten... schop de menschen tot zij een geweten krijgen, en: ach, wat heeft het alles voor zin?... zodat ge die 2 gedachten dan maar tegelijkertijd aan uw boezem koestert... en dat ge van de weeromstuit vergeet van ook maar iets te doen... ge doet geen fluit...
en dat ge dus niet anders kunt dan knarsetandend van uw eigen te concluderen: ikzelf ben het die gespleten en bescheten ben, bekakt en hypocriet... ik ben gespogen en gestampt een vlamingske mèt de rest...
en dat ge eens kijkt naar uw medevlamingskes... en dat ge denkt: “allez vooruit!” (grimast van walg)... ze zouden ons in een vergeetput moeten smijten en het deksel dichtsolderen maar voor de rest “zijn wij de kwaadste niet...” (grimast) we vechten niet totdat er bloed vloeit, we vertellen gaarne vuile moppen, we koken niet slecht en “we kunnen er ook niet echt aan doen...” (grimast)
Uit: Tom Lanoye: Gespleten en bescheten.
In: De Morgen, 12 februari 1999, p. 28.’