Stelling 1: nu de eindexamenprogramma's havo/vwo de oudere literatuur naar de zijlijn hebben verbannen, moet de SPL zich sterk maken voor de verbetering van de positie van oudere teksten in de lespraktijk van het voortgezet onderwijs. Dit heeft op dit moment de hoogste prioriteit. Dit geldt niet alleen voor deze twee schooltypes, maar ook voor vbo/mavo en de basisvorming. In de laatste twee gevallen valt te denken aan de promotie van navertellingen en bewerkingen of historische jeugdromans.
Dit was de stelling waarover Lia van Gemert zich gebogen had. Zij pleitte ervoor dat de SPL zich bezig blijft houden met de plaats van oude letterkunde in het onderwijs. De oude werken zouden op een nieuwe manier in het onderwijs moeten worden gepresenteerd. De aloude manier van intellectualisatie heeft afgedaan en zou plaats moeten maken voor de methode van confrontatie. Het pad naar deze werkwijze ligt open: er is een nieuwe generatie leerkrachten die bereid is een nieuwe weg in te slaan en er komen steeds meer methoden op de markt die gebaseerd zijn op het idee van confrontatie. Ze noemde een aantal voorbeelden: ‘Nederlandse liedjes 1500-1900’, de cd ‘Van rijm tot rap’ en de methode ‘Tekst in context’.
Stelling 2: er is al voldoende aandacht voor het literatuuronderwijs op havo/vwo-niveau. De SPL zou alle aandacht moeten richten op de literaire vorming van de vbo/mavoscholier.
Dorus Luyckx bracht naar aanleiding van deze stelling naar voren dat het vbo/mavo te weinig aandacht krijgt. Zestig procent van de leerlingen volgt een vbo/mavo opleiding, maar de aandacht van de SPL, Tsjip en de literatuurdidactiek gaat vooral uit naar het onderwijs op het havo/vwo. Binnen het vbo/mavo ligt nog veel onontgonnen terrein en het wordt tijd dat daarvoor aandacht komt.
Stelling 3: de SPL richt zich teveel op ontwikkelingen die toch al volop in beweging zijn. Ze zou zich meer moeten concentreren op de nog weinig ontgonnen terreinen ‘leesgedrag en smaakontwikkeling’.
Op deze stelling had Dick Schram een kort maar krachtig antwoord. Hij wees erop dat er nog veel terreinen binnen het literatuuronderwijs zijn die extra aandacht verdienen. Hij noemde onder andere de normen bij de eindexamens, de effecten van het literatuuronderwijs en de smaakontwikkeling. In zijn ogen moet de SPL zeker doorgaan met haar activiteiten en het onderzoek naar vele aspecten van literatuuronderwijs blijven stimuleren.
Stelling 4: de SPL-aandacht voor CKV1 leidt alleen maar af van haar kerntaak: het literatuuronderwijs. Haar werkterrein dient drastisch versmald te worden.
De aandacht voor CKV1 vond Cor Geljon allerminst overbodig. Integendeel, hij pleitte zelfs voor meer aandacht voor de positie van de literatuur binnen de CKV. Deze dreigt namelijk in de ‘strijd’ met alle andere kunstvormen onder te sneeuwen. Binnen CKV1 zou de aandacht voor literatuur heel functioneel vorm kunnen krijgen in het aan de orde stellen van bijbelverhalen, mythologie en interculturele verhalen. Daarnaast zou de literatuur een centrale en bindende rol binnen CKV1 kunnen spelen.
Stelling 5: het is niet verstandig om de SPL te vereenzelvigen met GLO (Geintegreerd Literatuur Onderwijs), voor veel leraren een brug te ver. Op deze manier verliest ze het contact met de achterban.
Deze stelling nam Esther Peze voor haar rekening. Zij concludeerde uit haar ervaringen op dit gebied dat GLO steeds meer voet aan de grond krijgt. Daarom vindt zij het belangrijk dat de SPL hier aandacht aan blijft besteden.
Stelling 6: het werkterrein van de SPL dient drastisch verbreed te worden. Meer aandacht voor leeskringen, bibliotheekwerk, het kunstonderwijs e.d. Dit betekent om te beginnen een andere samenstelling van het bestuur en nauw contact met andere instellingen.
‘Verbreed? Het werkterrein is al breed.’ Dit was de mening van Herman Verschuren. Het werkterrein is zo breed dat er zeker veel werk is voor een stichting als de SPL. De stichting zou zich alleen zichtbaarder moeten maken binnen het geheel van organisaties dat op hetzelfde terrein actief is.
Stelling 7: de SPL is te klein om invloed uit te oefenen. Er moet worden gestreefd naar nauwe samenwerking met RAIN (Reading Association in the Netherlands), of naar de vorming van een vakoverstijgende sectie van Levende Talen.
De SPL is zeker klein. Dit neemt echter niet weg dat ze een bijdrage kan leveren op het gebied van de literaire vorming. Lily Coenen wees op de mogelijkheid van het uitvoeren van taken die geen uitgebreide infrastructuur nodig hebben. De SPL heeft immers slechts zes bestuursleden en beperkte financiën. Informatieverstrekking en een controlerende functie behoren volgens haar tot de mogelijkheden van de SPL.