dan de meeste mensen, in de onbeschermdheid van de vreselijke pijn die zij in zijn stoel lijdt), of een voorwerp (al is die omschrijving misschien niet zo geslaagd, voor de inhoud van het potje dat de eunuch uit het verhaal ‘Het Potje’ geen moment uit het zicht verliest, tot hij in half bewusteloze toestand er toch van gescheiden wordt, tot zijn grote ontzetting, woede en verdriet).
Mensen zijn niet ‘af’, niet compleet, niet tevreden met wat ze hebben; ze worden voortgedreven door het gemis.
3. Grenzen zijn er om op te zoeken en te overschrijden.
Het meest treffende voorbeeld hierbij is voor mijn gevoel de manier waarop Mara met Helmi omspringt. Ze heeft al een reeks experimentele ervaringen achter de rug op het gebied van seksualiteit: ze gaat op haar dertiende met een vreemde man mee om zich te laten ontmaagden, gaat in een openvallende kimono met gespreide benen 's avonds voor het open raam zitten om te zien of ze als hoer aantrekkingskracht heeft. Meteen als ze Helmi ziet, weet ze dat hij van haar zal worden, niet ondanks zijn puistenkop, zoals haar vriendinnen denken, maar juist dankzij zijn gehavende uiterlijk. Hij is seksueel nog onervaren en zij provoceert hem, windt hem op, windt hem om haar vinger ‘Ik vond het prettig als hij zo nerveus transpireerde wanneer ik dicht bij hem kwam zitten.’
Als zijn moeder hun relatie bedreigt door tegen Helmi te zeggen dat Mara geen partij voor hem is, ‘een Gymnasiummeisje, geen rust in haar kont’, geeft ze zich prompt aan hem, niet vanuit lust, maar als bindmiddel. Hij adoreert haar en zij gaat stap voor stap verder, kijkend hoever zij zelf durft te gaan, en hoever hij haar zal laten gaan, wanneer de grens voor haar of hem bereikt is. Zelfs als zij hem met een puntige scherf van een bierflesje, speciaal daarvoor kapotgeslagen, in zijn rug gaat kerven, laat hij dat slaafs toe. Maar: ‘Het feit dat Helmi zich zo gehoorzaam had geschikt, zonder vraag of tegenstand, veroorzaakte een diepe angst en treurigheid. Hij sprak er met niemand over. Ook niet met mij, zelfs niet toen een van de krasjes toch was gaan ontsteken.’
De relatie tussen Mara en Helmi doet denken aan de houding die de hoofdpersoon en haar zus innemen in Brand tegenover het andere geslacht: daar wordt de man gepresenteerd als iemand ‘die graag een hand om het middel van mijn zus klemde, nog liever haar angst inademde en het precieze geluid kende van zijn vlakke hand op haar gezicht.’ De zus daagt haar gewelddadige vriend steeds uit tot hij haar neemt, desnoods na, en mét geweld.
En de ik staat jaren later op het balkon van haar flat en kijkt haar minnaar na die wegfietst: ‘Ik voelde de warmte van zijn huid nog op de mijne, en de schroeiplekken van zijn klappen op mijn wangen. Rillend leunde ik over de balustrade en jankte hem als een hondje terug mijn bed in. Het was de eerste nacht dat ik het hart van mijn zus in mijn borst voelde kloppen. Na een tijdje verbaasde ik me er niet meer over dat in alle aan mijn zus gewijde gedachtenfilms het kortstondige moment van haar bevrijding (Stralend en mollig loopt ze door de straat. Ze draagt een wapperende jurk, die haar ronde billen toont. Haar koperbruine haar danst op haar rug) altijd weer ruw onderbroken werd door een links in beeld komende mannenhand, die als een wolvenklem om haar heup slaat en maar aan het lusje van haar jurk hoeft te trekken om haar naakte lijf te kunnen voelen.’
Mara lijkt de echte man in Helmi te willen wakker maken, de man die haar desnoods met geweld zal opvullen, haar gemis wegnemen.
4. Seksualiteit is een drift, gekoppeld aan macht, agressie.
Dit spreekt na het voorgaande eigenlijk al wel voor zich. Maar ook in andere verhalen komt dit aspect naar voren. Seks is vrijwel nergens teder, zacht, lief. Opmerkelijk is de passage uit het verhaal ‘Blikman en Sartorius’ waarin Blikman, de kalme, beheerste, geremde preparateur vertelt over de kortstondige relatie met de enige vrouw die hij naast zijn moeder gekend heeft. ‘In zijn fantasieën had hij zichzelf altijd als een kalm en rustig minnaar voorgesteld, maar op het moment dat haar lippen de zijne raakten en hun tongen als zeedieren om elkaar kronkelden, ontplofte er een bom in zijn lendenen. Met zwarte vlekken voor de ogen en haar geuren in zijn neus, had hij gegrabbeld, geknepen en gewrikt tot hij muurvast in haar zat. Als een treiterig langzaam en te stijf opgewonden stuk blikken speelgoed liep hij ratelend in haar af, zoog haar volle onderlip naar binnen en drukte haar borsten plat tegen zijn ribbelige borst. Na afloop lag ze rillerig naast hem, haar haren uitgewaaierd op het kussen, haar nette hand om zijn pik, die weer een keurig muisje leek. Ze kneep er zachtjes in alsof ze niet kon geloven dat dit bruine leverworstje haar zojuist binnenstebuiten had gekeerd.’
Blikman is zo geschrokken van zijn eigen hartstocht dat hij het contact met haar verbreekt, bang dat zij zijn dood zal worden.
5. Onder de oppervlakte van beschaving die vaak niet veel meer is dan angst, geremdheid, zit ‘echte’, basale mannelijkheid en ‘echte’, basale vrouwelijkheid.