Kortjakje in de Tweede Fase
Nieuwsgierig geworden door de lovende beschrijving van Wam de Moor in het vorige artikel, vroegen we Annette van Dijk naar een weergave van de toespraak die zij hield bij de presentatie van de door haar en Gert van Doorn samengestelde bundel lesideeen Literatuur en identiteit in het Katholiek Onderwijs.
Annette van Dijk
‘Altijd is Kortjakje ziek, midden in de week, maar 's zondags niet.’
Wie kent dat oude liedje niet? Kortjakje heeft mij in mijn jeugd al geïntrigeerd. Wat was dat toch voor iemand: een meisje dat door de week alsmaar ziek was, maar zondags toch steeds ter kerke ging? Dat had ík mijn moeder niet moeten leveren.
Was zij dan zóndags niet ziek? Nee, leert ons het lied, zij was alleen midden in de week ziek, en zondags niet. Dat staat er uitdrukkelijk. Zondags ging zij naar de kerk.
En het moet bij die gelegenheid zijn geweest dat zij dat korte jakje droeg, want door de week immers vertoonde zij zich niet! Een kort jakje dus, zelfs bij gure Noordenwind! Dat roept natuurlijk om problemen! Men haalt zich licht een kou op de hals en die kan zelfs wel op de borst slaan.
Maar waarom droeg zij dan dat korte jakje? Zij had best geld voor een ferme winterjas, want haar kerkboek zat vol zilverwerk, dus enig vermogen moet de familie wel bezeten hebben.
Het korte jakje was blijkbaar haar handelsmerk, zoals het rode kapje bij Roodkapje, die ook aan haar favoriete kledingstuk haar naam ontleende. Er is een vervolg van het liedje, dat luidt: ‘Door de week wil zij niet wassen / zondags strikt zij heren dassen’. Dat verwijst natuurlijk wél naar een lichtzinnig beroep, maar daar dacht ik niet aan toen ik klein was. Wist ik veel. Ik kende gewoon ‘Zilverwerk moet het wezen, anders wordt het niet gelezen’.
Mij verwonderde het dat Kortjakje gewoon hele dagen door de week thuisbleef en niet naar schóól ging. Wat was er dan mis op school? Werd zij er werkelijk ziek van of had zij ene kranckheyt midden in dat hooft tussen die beyde oren? En wat zocht zij in die kerk van haar, weinig ingetogen gekleed als zij daar ging, en dan met al dat zilverwerk?
Als kind bekommerde ik me om Kortjakje, die haar leven, dat was duidelijk, niet echt goed op de rails had. Als ik de andere uitleg van het liedje niet kende, zou ik nu vermoedelijk constateren dat Kortjakje fiks vluchtgedrag vertoonde om de nare dingen van het leven te ontlopen. Zij was schoolziek, en zij ging naar de kerk om de jongens.
Waarschijnlijk had zij een moeder die zei: ‘Als je niet naar school gaat omdat je ziek bent, ga je ook niet naar de disco’. Geen feestjes dus, en geen partijtjes. Hoe zou zij ooit een man kunnen versieren? Schuin onder de preekstoel in opvallende kleding en met een forse verwijzing naar de bruidsschat op de rand van het kerkboek - dàt zou nog wel eens een plaats voor het altaar kunnen opleveren...
Of is Kortjakje eigenlijk niet anders dan de huidige scholier, die als het ware steeds van de ene wereld in de andere stapt, vele malen per week?
Dan weer naar school, dan weer naar het baantje, dan weer naar de sportclub en dan weer naar het uitgaansleven?
Met daartussen signalen van verschillende culturen die het normen- en waardenpatroon nog eens extra in de war brengen?!
Zó verdeeld tussen de verschillende dingen die ‘moeten’, dat ze die niet meer tot een eenheid kan krijgen en een beetje kwijtraakt wie ze eigenlijk is of wil zijn? Ik denk dat we de huidige scholier heel goed met dàt Kortjakje kunnen vergelijken. Ik vond haar terug in een gedicht van Herman de Coninck:
Jij daar
Een heldere straat. Huizen. Zon.
Zo wou ik dat ik schrijven kon.
En dat elk ding dat ik noemde er dan ook was.
Zoals een leraar die Janssens (aanwezig, meneer!),