| |
| |
| |
Familieromans van Toergenjew tot Nelleke Noordervliet - Een bescheiden keuze uit een eindeloze voorraad
Geen thema zo onuitputtelijk als de familieroman. Van Toergenjew zo goed als van Thomas Mann. Galsworthy schreef ze in het Engels. Ina Boudier-Bakker, Couperus en Walschap waren onze eigen representanten ervan. Eigenlijk zijn in verschillende van die familieromans over degenererende zakenlieden Dallas en Dynasty niet ver weg. Maar de andersoortige familieroman, die over de gefragmentariseerdefamilie is er ook nog. Bij Vestdijk. Bij Claus en vele andere Vlamingen. Bij Noordervliet en natuurlijk heel veel anderen. Soms wordt het album een intiem bladerboek waar de buitenstaander die de lezer is bijna verlegen in kijken mag.
Kees Combat
Elke tijd krijgt de familieroman die zij verdient. In Het adelsnest (1859) en Vaders en zonen (1862) bijvoorbeeld schetste de Russische grootmeester Iwan Toergenjew (1818-1883) het lamentabele nietsdoen van de gegoede familie met slovende knechts en meiden in de uitgestrekte provincie. Jonge mensen zoeken er krampachtig en uiteindelijk vergeefs naar een ideale liefde, die tegelijkertijd het ideale bestaan moet belichamen. Daarom zijn het zulke prachtige boeken om jonge mensen, oudere en tamelijk begaafde leerlingen mee te confronteren. Ze hoeven toch niet allemáál Giphart, Chabot, Zwagerman of Moens te lezen!?
De twee trilogieën over de familie Forsythe die John Galsworthy (1867-1933) onder de titels The Forsythe Saga en A Modern Comedy van 1905 tot 1928 schreef roepen met veel meer personages en verwikkelingen dan bij Toergenjew het geval is een koopmansgeslacht tot leven dat op zijn hoogtepunt was tijdens Queen Victoria, maar het na de Eerste Wereldoorlog bijzonder moeilijk kreeg. Meer dan twintig jaar geleden werd de serie beroemd dankzij de herhaalde televisieserie, met de onvergetelijk Soames als 's kijkers zwart schaap. In de Engelse literatuur wemelt het toch al van de familiegeschiedenissen. Evelyn Waugh bijvoorbeeld dreef krachtig de spot met de standenmaatschappij van ‘my home, my castle’. Algemeen wordt aanbevolen van de zes romans van de Forsyte-reeks de eerste te nemen, getiteld A man of Property uit 1905, omdat we daar kennis maken met de personages, die de hele werkelijkheid bezien in termen van geld en goed.
| |
Een Duitse klassieker
En dan is er, in de Duitstalige literatuur, Die Buddenbrooks van Thomas Mann (1875-1955), zijn eerste grote
roman die precies spoorde met het arbeidzaam klimaat van de havenstad Lübeck in de vorige eeuw, maar die tegelijkertijd, anders dan The Forsythe Saga, de ambivalentie van het fin de siècle laat zien. De Buddenbrooks gaan ten onder. Ze worden van hardwerkende lieden, voor wie geld alles is, te sensibel voor het bedrijf, en krijgen, ten dele, steeds meer artistieke neigingen. ‘Degeneratie!’ riep de brave burger. En heel het panorama openbaart zich in de tegenstelling tussen de broers Thomas, voor wie de burgerlijke maatschappij heeft afgedaan, en Christian, man van eer en gezag. In de laatste der Buddenbrooks, de tyfuslijder en Wagneriaan Hanno sterft het eens zo gefortuneerde geslacht armzalig uit. In onze literatuur kennen we natuurlijk als voorbeeld van de burgerlijkrealistische familieroman de razend populaire dikke pil De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker (1875-1966)
| |
| |
uit 1930, die het zicht opent op een in- Nederlandse zakenfamilie in de periode 1858 tot 1918 en daarmee ook een historische roman genoemd kan worden. Sterker is het oudere Armoede (1909), dat het dagelijks leven van de Amsterdamse familie Terlaet aan het einde van de vorige eeuw laat zien, en vooral de geestelijke armoede waarin de nazaten komen te verkeren. Uiteraard denkt men bij geestelijke armoede nog meer aan Couperus (1863-1923) en bijvoorbeeld de vier delen van De boeken der kleine zielen (1901-1903), die de Haagse familie Van Lowe in hun noodlottige ontwikkeling beschrijft. Televisiebewerking en verfilming zijn in dit geval waardevolle hulpmiddelen. En heel bijzonder is natuurlijk Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan (1906), al evenzeer een wonder van verteltechniek, door Blok in 1960 binnen diens standaardwerk over verhaal en lezer en de structuur van de roman getrokken.
| |
Vlaamse familiealbums
Denk ik aan Vlaanderen, dan is daar toch allereerst de trilogie die Gerard Walschap (1920-1965) wijdde aan De familie Roothooft, bestaande uit de romans Adelaïde (1929), Eric (1931) en Carla (1933). Drie generaties Roothooft gaan in Walschaps trilogie ten onder door erfelijke en morele condities, en daarin was de auteur kind van zijn tijd. Maar hij liet ook het herstel zien. Blijkbaar was dit in moreel opzicht niet voldoende, want toen deze katholieke zedenromans verschenen werden ze van katholieke zijde zeer vijandig bejegend - de clerus was in Vlaanderen oppermachtig, ook in de media -, wat voor Walschap de definitieve breuk met kerk en geloof betekende. Kleine schrijvers voor wie familiedrama's de basis van hun schrijverschap vormden zijn er in het familieland Vlaanderen meer dan genoeg, ook na de Tweede Wereldoorlog, maar in onze eigen tijd is van de grote schrijvers Hugo Claus met Omtrent Deedee (1963) en Het verdriet van België (1983) de meester van de Vlaamse familieroman bij uitstek. Beide boeken zullen de lezer van dit beperkte overzicht meer dan vertrouwd zijn. Hoe reageerde men in zo'n gegoede ‘katholiek’-liberale familie als die van de Seynaeves op de oorlog? Het verdriet van België speelt in de jaren 1939-1947. Terwijl Claus zich in zijn grote familieroman kon baseren op eigen ervaringen, stapte Nelleke Noordervliet in haar familieroman Uit het paradijs (1997) op grond van studie het gegoede, van oorsprong katholieke zakenmilieu binnen. Dat van Overveen zo goed als dat van Brussel, en met de omgeving van de eerste plaats is zij in elk geval in concreto meer vertrouwd dan met de Belgische hoofdstad. Maar Noordervliet heeft de buitengewone gave zich in te graven in de geschiedenis van haar personages, dat is van al haar eerdere werk bekend. In Uit het
paradijs pendelt zij bekwaam tussen heden en verleden en dat geeft deze familieroman een grote charme.
| |
Het prototype
De televisieserie Oud Geld, die kort geleden tot zijn einde kwam, is in zekere zin een hedendaagse variant op de familieroman, waarin een opperhoofd de lijnen uitzet en de andere personages zo goed en zo kwaad die lijnen volgen of subversief hun eigen weg gaan. Van Dallas en Dynasty kenden we dit patroon, zij het aanzienlijk grofmaziger, reeds langer.
Al deze ‘familieromans’ hebben hun ontstaan te danken aan het autocratisch geordende gezinsleven, met een dominante pater familias, een volgzame echtgenote, even volgzame kinderen en het afwijkende kind dat als zwart schaap door het leven gaat. En vooral: een gróót gezin. Veel zonen en dochters zoeken ieder hun eigen plekje in de gevangenis die het familieleven zijn kan, bij alle warmte die het ook heeft van een ‘Wij tegen de boze buitenwereld’.
Maar geen familieroman zonder tijdsbeeld. Wie familieromans leest, leest doorgaans ook uitvoerig over de tijd waarin ze spelen. En dat is een argument te meer om de lectuur ervan aan te bevelen. Naast het argument dat ze, in de pedagogische sfeer, kunnen bijdragen tot de socialisatie van mensen, méér dan het gros van de sterk egocentrische hedendaagse romans die spelen in de subcultuur.
| |
Een omslag
Maar het vroeger zo orthodoxe, christelijke gezin is in onze tijd bezig uiteen te vallen in een verzameling individuen. Met ouders die elders een tweede kans wagen en hun eerste keus laten voor wat hij is. Met kinderen die voor een deel verloren lopen, en voor een deel, ook in het nog harmonieuze gezin, hun eigen gang gaan. De klassieke familieroman lijkt gedoemd uit te sterven, omdat de befaamde pater familias zijn voorrechten heeft verloren.
In alle hiervoor genoemde werken zijn de personages druk met elkaar in de weer. En als je kijkt naar het vertelperspectief is er doorgaans sprake van een alwetende verteller. Maar al in het werk van bijvoorbeeld Simon Vestdijk is de hoofdfiguur dikwijls een kind dat zich een beeld vormt van zijn ouders en van zijn omgeving. Het perspectief van die ene hoofdfiguur, dikwijls een antiheld, bepaalt dan het beeld dat wij krijgen van het gezin waaruit de betrokkene voortkomt. De onderlinge verhoudingen worden in zekere zin ongelijkwaardig ten opzichte van alle personages uitgewerkt, want het kind is geconcentreerd op enkele personages waarmee het een band aangaat of in conflict
| |
| |
geraakt (Kind tussen vier vrouwen, de Anton Wachter-romans, Het verboden bacchanaal, bijvoorbeeld). Met De avonden (1947) gaf Van het Reve bijna een pastiche van de familieroman; zo zou je het boek kunnen noemen, wanneer niet onder de laag van de kwellende ironie zoveel tegendraadse genegenheid voor de ouders voelbaar was.
Wie Heren van de thee (1992) van Hella S. Haasse leest, vindt zich terug in een roman die naar opzet teruggrijpt op het klassieke generatiemodel van de familieroman, en naar uitwerking elementen bevat van het individualiserende perspectief. Zo is dat eigenlijk ook in haar andere romans het geval. Maar Heren van de thee heeft voor de wat jongere lezer als meerwaarde de informatie die het boek geeft over een verloren bestaan in een verloren rijk. Wat ik bedoel wordt duidelijker, wanneer men na deze roman die andere over een jeugd in Nederlands-Indië leest, De waarheid en het lied (1997) van Helga Ruebsamen, veel meer personaal, veel beperkter in concentratie op de gebeurtenissen en de geschiedenis, met meer ruimte voor de emoties van de hoofdpersoon. Maar het is wel degelijk een familieroman.
| |
Sterke concentratie op enkele personages
Vooral in moderne verhalen en romans reflecteert de hoofdfiguur op een hem fascinerende ouder. Onvergetelijk is de scène in Een vlucht regenwulpen van de moeder die haar haren komt en de zoon die toekijkt, en in romans als De aansprekers en De vlieger, bijna twintig jaar later verschenen, houdt Maarten 't Hart niet op de warme relatie met zijn vader tot leven te brengen. Die vader vooral tekende ook het oeuvre van Jan Siebelink. En wie wat meer confronterende relaties tussen een zoon en zijn vader zoekt, zal deze vinden in De gevarendriehoek (1985) van A.F.Th. van der Heijden en Indische duinen (1994) van Adriaan van Dis.
Minder bekend is het voorbeeld dat Sipko Melissen in zijn met de Anton Wachterprijs 1998 bekroonde roman Jonge mannen aan zee (1997) geeft van de fascinatie van een zoon voor zijn moeder. Melissens voornaamste personage komt er al gravende in het verleden achter dat zijn moeder een ander mens is geweest dan hij tevoren had gedacht. Dit inzicht is tegelijk van belang voor zijn inzicht in zijn eigen identiteit.
Hetzelfde zie je gebeuren met de hoofdpersoon in De naam van de vader (1993) van Nelleke Noordervliet, die - lang niet als enige in de Nederlandse literatuur - haar oorsprong heeft gevonden in de dubieuze omgang van haar moeder met een nazi-Duitser.
En uiteraard vinden we in talloze puberteitsromans de trekken van de familie waaruit de hoofdpersoon voortkomt op allerlei manieren geschetst.
Meer en meer verengt zich in de huidige roman die het dichtst bij de familieroman staat ‘de familie’ tot enkele leden daarvan - een zoon die zijn moeder zoekt, een dochter voor wie de vader een onbekende was, kinderen die zich afzetten tegen de ouders of tegen de ene ouder die na een scheiding nog over is. Heel subtiel speelt dit door in het werk van Anna Enquist, in haar prachtige gedichten zo goed als in haar romans Het meesterstuk (1994) en Het geheim (1997). Het conflict tussen met anderen samen zijn, zoals in een gezinsverband, en jezelf zijn als zelfstandig mens is een wezenlijke trek van de hedendaagse familieroman, die bij Enquist wel heel bijzonder wordt benadrukt.
| |
Vlaams meesterschap
Heel bijzonder is ook wat in de vrouwenromans van Leo Pleysier gebeurt. Met Wit is altijd schoon begon Pleysier in 1989 een serie van drie bescheiden kleine romans die stuk voor stuk de toon hebben van het gesprek. En dat eerste gesprek is feitelijk een monoloog in fragmenten van de gestorven moeder met haar zoon. Daarbij zijn diens non-verbale of verbale reacties opgenomen in de tekst van de moeder. De roman eindigt met een ‘epiloog’, waarin de zoon wel degelijk aan het woord komt en over de laatste dagen, het sterven en de begrafenis van deze bijzondere vrouw vertelt. De kracht van het boek ligt in de taal en het familiedenken van de moeder, die al haar kinderen de revue laat passeren.
De verzamelbundel die De Bezige Bij kortgeleden uitgaf onder de titel Drie vrouwen bevat naast deze roman - bekroond met de Bordewijkprijs 1990 - een soortgelijke roman over een gesprek tussen een man en zijn praatgrage zuster (De kast) en over een man die van jongsafaan gefascineerd raakt door het leven van zijn tante Rosa (De Gele Rivier is bevrozen). Deze werkt als non in China. Hier wisselt Pleysier dialoog, monoloog en beschrijving af en sluit daarmee weer meer aan op zijn vroegere, minder bekende werk. Wat leerlingen leren van deze mooi in spreektaal en ten dele in goed begrijpelijk dialect geschreven werken is: de verbinding leggen tussen wat uitgesproken wordt en wat niet wordt gezegd. Ik weet niet of je nu als Nederlandse lezer minder of juist méér geniet van het dialect dat de personages spreken. Mij lijkt 't erg aardig om fragmenten uit één van deze boeken te dramatiseren en te proberen de monologen uit te spreken.
| |
Matsiers gouden en gauwe pen
Er is nog een schrijver die bij De Bezige Bij zijn verhalen gebundeld zag, namelijk Nicolaas Matsier. Met een paar andere verhalen zijn het de eerste vier boeken van Matsier, die in 1975
| |
| |
met Oud-Zuid schitterend debuteerde en daar met Onbepaald vertraagd een even knap vervolg aan gaf. Maar de bundeling is in het kader van het thema van de boekenweek met name interessant door de opname van Een gebreid echtpaartje. Met kinderen kun je lachen, vinden volwassenen. Maar het niveau ervan gaat, als ouders opschrijven wat die kleintjes allemaal doen, niet veel verder dan het genre Juf, er zit een weduwe in de boom. Zo niet wanneer Matsier de bijzondere ervaringen met zijn heel kleine kinderen op papier zet. Als columnist van NRC-Handelsblad heeft hij ook bij andersoortige onderwerpen laten zien wat het puntje van een even gouden als gauwe pen waard is. Prachtig verzorgd proza, dat ook met zorg gelezen verdient te worden.
Is Een gebreid echtpaartje een soort ideaal logboek over kinderlijke ontwikkeling, het grote familiealbum van Matsier is natuurlijk zijn terugkeer naar de jaren van zijn protestants-christelijke jeugd in Noord-Holland, opgewekt door het sterven van zijn moeder en het leeghalen van haar huis. Gesloten huis (1994) heeft de faam die Matsier in kleine kring bezat vergroot en laat zich ook door leerlingen goed lezen.
| |
Een Sallands gezin
Slechts een enkele - zeer lovende! - recensie las ik over een boek dat speelt in Overijssel. Respectvol én kritisch is de wijze waarop de in Salland opgegroeide Rikki Holtmaat in haar verhalenbundel De koningin van Lombardije (1998) in twaalf episoden het beeld oproept van een katholiek boerengezin met traditioneel veel kinderen, van wie er nog vele sterven. In de boerenfamilie neemt de grootmoeder een dominante plaats in. Het meisje door wier ogen de lezer het mooi strak en met de nodige humor geschreven verhaal van de gebeurtenissen rond 1960 volgt, staat, wanneer de samenhangende verhalenreeks eindigt, op de drempel van de puberteit. Men mag dit boek wel een roman noemen, zo sterk is de relatie tussen de verschillende verhalen, en dan stijgt het boek uit boven een reeks jeugdherinneringen in een strenge omgeving waarin hoge eisen worden gesteld aan de mensen. De vader is een onberekenbaar mens, de moeder houdt zich krampachtig vast aan geloofsregels, er is een vriendelijke tante, er zijn vriendinnetjes en vriendjes, men proeft de naweeën van de oorlog en de katholieke kerk begint het experiment van het Tweede Vaticaans Concilie. In dit raam van gebeurtenissen en personages zoekt de jonge Mieke haar weg, een sterk karakter in een bijzondere roman.
| |
Een innig albumpje
En ten slotte wil ik uit de veelheid van familiealbums nog een klein albumpje kiezen, dat in zijn bescheidenheid heel veel laat zien van verbondenheid tussen kinderen en hun moeder. Dat is de kleine roman Roosje, die journalist Gerard van Westerloo in 1994 publiceerde. De Van Westerloos, Ed, Gerard en Fons, hebben zich stuk voor stuk mediamannen van klasse betoond, elk op een eigen manier. Deze kennis geeft een extra dimensie aan dit boekje.
Roosje is een autobiografische roman en de drie broers zijn daarin de luidruchtige en vitale zonen van de kleine Roosje. Na de dood van hun moeder constateerden zij en hun zusje dat ze eigenlijk zo bar weinig van hun moeder wisten. Gerard van Westerloo, die intussen al met zijn indringend geschreven Voetreiziger een boek had geschreven dat als autobiografisch geschrift ver boven de middelmaat uitstak, ging nu op zoek naar een antwoord op de vraag wie zijn moeder was geweest.
Dat wordt een geduldige speurtocht door archieven, langs oudtante en oudooms, kennissen, achternichten en anderen die voor hem zichtbaar maken hoe eenzaam die moeder van hem in haar jeugd was geweest. Hoe ze opgroeide als kind van een moeder die zich om een einde te maken aan een psychische lijdensweg had opgehangen, en een non-valeur van een vader, die haar in een weeshuis stopte. Hoe ze, introvert als ze was, een sterke eigenheid bleef behouden en, na jaren van veel verdriet, de lieve bultenaar trouwde die de vader van de schrijver bleek te zijn.
Genadeloos hekelt de katholieke Van Westerloo het schandalig gedrag van de nonnen in het Noordwijkerhouter weeshuis. Ik zal daar in dit kader niet over uitweiden. Van Westerloo maakte met dit geschrift een familiealbum van grote innigheid, dat voelbaar maakt vanuit welk een warmte en vanzelfsprekendheid drie mannen die het naar de mening van de wereld ‘gemaakt’ hebben in feite tot ontwikkeling zijn gebracht.
Van epos tot miniatuur, dat is het beeld dat het familiealbum door de tijden heen oplevert. Een vertekend beeld waarschijnlijk. Je kunt hooguit zeggen dat in bepaalde perioden een bepaald type familieroman overheerst. Toergenjev schreef ook Eerste liefde, een miniatuur bijna, en de schrijver in onze tijd kiest weer voor de breedte en de ruimte. De literatuur blijft een groot ademend lichaam, waar beweging in blijft.
|
|