| |
| |
| |
Leeswijzer
Thea Beckman
Vrijgevochten,
Lemniscaat 1998.
Prijs fl. 29,50
‘Doude’, klaagde hij, ‘waarom is de wereld zo ingewikkeld, zo onoverzichtelijk? Ik begrijp er soms helemaal niets meer van.’ Doude grijnsde. ‘Dat is goed. Je kunt beter aan alles twijfelen dan ieder woord voor zoete koek slikken.’
Bovenstaand lijkt me het belangrijkste thema van het nieuwste boek van de inmiddels 75-jarige Thea Beckman. Dit keer vertelt ze over Jasper Lievenszoon de Bonte, geboren op 1 januari 1705 te Zierikzee. Hij weet te ontsnappen aan het hiërarchische, autoritaire, benepen christelijke wereldje van Zierikzee door de zee op te gaan als timmerman. De schipper is zo'n steile christen die in alles Gods hand ziet (maar er wel op rekent dat God hemzelf een beetje ontziet). Jaspers schip wordt gekaapt en hijzelf als slaaf verkocht. In Tunesië maakt hij als bediende van een militair een trektocht mee om opstandige Berbers ‘een lesje te leren’. Dat pakt natuurlijk anders uit. De janitsaren worden verpletterend verslagen. Jasper komt na een gelukkig intermezzo in dienst bij de bey van Tunis. Daar krijgt hij de gelegenheid om een belangrijk man te worden. Hij hoeft daarvoor ‘alleen maar’ moslim te worden en te trouwen met de beeldschone dochter van de Renegaat, een in hoog aanzien staande ‘afvallige’. Het spreekt vanzelf dat zo'n echte Hollands jongen zoiets verwerpelijks niet doet en zich laat veroordelen tot levenslang galeien roeien. Maar, zoals dat in een goed avonturenboek past, hij slaagt erin te ontsnappen en keert ‘gelouterd’ naar Zierikzee terug. Zijn verdere leven zal hij wel als scheepstimmerman varen, al zou het mij niets verbazen als hij het tot schipper zal brengen.
Spannend, voor de trouwe Beckman-lezers zeer vertrouwd verlopend, voor mijn gevoel ietsje beter van stijl en woordgebruik dan voorheen, maar nog steeds irritant in zijn overexplicietheid. Lezers hoeven niets zelf te bedenken. Dat doet tante Thea wel voor hen. Vreemd voor iemand die de emancipatie van haar lezers nastreeft.
KH
| |
Michele Marineau,
De weg naar Chlifa
J.H. Gottmer 1998
Octopus reeks. Prijs fl. 24,90
In een middelbare schoolklas in Montreal verschijnt op 8 januari 1990 een vreemdeling: Karim uit Libanon. De klas telt al heel wat allochtonen, dus dat is het bijzondere aan deze jongen niet. Wel dat hij zeer zwijgzaam is en volstrekt onbenaderbaar. Alleen de ‘ik’ lijkt door te hebben dat Karim niet ‘arrogant of verwaand’ is, maar ‘simpelweg wanhopig’. Tijdens een soort werkweek schiet hij My-Lan, een Aziatische vluchtelinge, te hulp als zij aangerand wordt door het groepje van Dave, notoire dwarsliggers, ruziezoekers en relschoppers. De excessieve heftigheid en ongeremde agressie waarmee hij dat doet, leidt ertoe dat Dave hem met een mes ernstig verwondt. Niemand begrijpt er iets van.
In deel 2 verplaatst de verteller ons naar Libanon, juni 1989 en vernemen we wat de oorzaak is van Karims extreme reactie.
In Beiroet heerst nog steeds burgeroorlog. Karims familie is al vertrokken naar Canada. Hijzelf wordt verliefd op Nada, die hij overigens maar zeer oppervlakkig kent. Dat weerhoudt hem er niet van om haar en zijn liefde voor haar te idealiseren. Als zij bij een bombardement omkomt, is hij dan ook wanhopig. Hij komt in contact met haar 12-jarige zusje Maha en trekt met haar weg uit Beiroet naar Chlifa, aan de overkant van de bergen, waar familie van haar woont. Onderweg leren zij elkaar beter kennen en waarderen. Tegen het eind van hun tocht echter, als Karim haar na een heftige ruzie even alleen laat, wordt Maha verkracht en vermoord.
Deel 3 voert ons terug naar Montreal en vernemen we tot welke bezinningen zowel Karim als de ‘ik’ gekomen zijn door ‘het voorval’. Inhoudelijk een heel sterk boek. Compositorisch ook voorzover het de opbouw betreft. Minder gelukkig vind ik de verwerking van de benodigde inzichten en opvattingen in de gesprekken van de leerlingen. Hun bijdragen zijn vaak te lang en te veel monologen met heel veel informatie. Dat is erg onnatuurlijk. Mij lijkt dat iets wat je leerlingen kunt leren op te merken door er gericht naar te vragen.
Waar ikzelf nog een beetje mee zit is de vraag of de relatieperikelen binnen de klas er niet wat met de haren zijn bijgesleept. Dat zou u ook eens aan de leerlingen kunnen voorleggen.
Ik denk dat tweede-, derde- en vierdeklassers met een redelijke algemene belangstelling er veel plezier aan kunnen beleven.
KH
| |
Helen Kim,
Een lange regentijd,
Jenny de Jonge, 1998.
Prijs fl 32,90
Wat ben ik blij dat ik niet in Korea geboren ben, en al helemaal niet als meisje. Eigen mening, een beetje emancipatie, je eigen leven lijden en al dat soort dingen waar wij hier zo verzot op zijn, vergeet het maar. Tenminste, als ik ervan mag uitgaan dat wat Kim in dit boek beschrijft, representatief is voor de Koreaanse manier van leven. Ik weet wel dat zulks van de echte literatuurwetenschap niet zonder meer mag, maar ik krijg die neiging steeds meer naarmate ik me naar de rand van diezelfde
| |
| |
wetenschap begeef en lees als een onbevooroordeeld mens. Net als de meeste leerlingen denk ik.
Junehee Lee, een 11-jarig meisje uit een gezin vol vrouwen (3 zussen, een moeder en een secreet van een grootmoeder) met gelukkig maar een man, de vader, vertelt wat hen overkomt als er tijdens een langdurige regentijd een verweesd neefje bij hen komt wonen. De oma, die kennelijk het hele huishouden bestieren mag en in dit geval tiranniseren, probeert onderdak te vinden bij welgestelder familie, Junehee en de moeder willen hem wel thuis houden, want ze willen best en soort broertje/zoon; de oudste zus, Changhee, vernedert hem zo veel ze kan, en vader walst op zijn geheel eigen wijze over de arme jongen heen.
De jongen, Pyungsoo, is erg schuw, en dat wordt er door de behandeling vanzelf niet beter op. Hij fungeert in het gezin als een soort katalysator, waardoor de gespannen verhoudingen explosief worden. De vader is beroepsmilitair met het volgens alle clichés erbij horende karakter. Hij is veel van huis en als hij er zou kunnen zijn, besteedt hij zijn tijd buitenshuis. Gesuggereerd wordt dat hij ‘slechte vrienden’ heeft, te veel drinkt en met ‘slechte vrouwen’ omgaat. Niet fris dus. De arme moeder kan het allemaal niet meer aan en als tijdens een korte vakantie de situatie alleen nog maar helderder wordt, wordt ze bij vlagen openlijk recalcitrant en loopt uiteindelijk weg.
Deze weergave is niet helemaal correct, maar als ik alles zou moeten opsommen, wordt deze bespreking onevenredig lang. De kracht van het boek zit in het beperkte perspectief van de 11-jarige Junehee, die bovendien als Koreaans meisje vreselijk onwetend gehouden is en wordt, waardoor je van alles aanvoelt, maar niet als zeker gepresenteerd krijgt. Problematisch vond ik dat je de namen slechts met de grootste moeite uit elkaar kunt houden. Bovendien ontbreekt iedere begeleiding in de vorm van enige in- of uitleiding waardoor ik niet weet wat in Korea algemeen gebruikelijk is en wat bijzonder voor deze familie is. In Amerika tillen ze dar kennelijk niet zwaar aan, want het boek is genomineerd voor de prestigieuze National Book Award for Young people 1996.
Positief, maar gematigd door het ontbreken van achtergrondinformatie, is dat je veel informatie krijgt over hoe het in Korea eraan toegaat. En dat valt niet mee.
Je moet een stevige lezer zijn, denk ik, en al gauw een jaar of 14 oud, maar door al de impliciete spanning en incomplete informatie is het boek wel spannend.
KH
| |
Kyoko Mori,
Dochter van Shizuko,
Jenny de Jonge, 1998.
Prijs fl 32,90
Ook dit boek speelt in een cultuur die voor de meesten van ons onbekend is, denk ik, nl. Japan. Voor mijzelf geldt dat in elk geval zeker. Dus was ik extra benieuwd.
Waar gaat het om? De moeder van Yuki Okuda pleegt in het eerste hoofdstuk zeer bewust en overlegd zelfmoord. Zij wil het leven niet eens meer aankunnen, omdat zij geen enkele kans ziet om invloed uit te oefenen op haar uitzichtloze situatie. Na 15 jaar huwelijk heeft haar man iedere belangstelling voor haar verloren, fysiek en psychisch, en houdt het met een andere vrouw. Door de Japanse cultuur is er geen mogelijkheid om als vrouw initiatieven te nemen, behalve eruit stappen. Zij beseft dat zij Yuki daarmee verdriet doet, maar is ervan overtuigd dat die sterk genoeg is om zich alleen door het leven te slaan.
Dat is ze ook, maar daar zit meteen het grote tekort van dit boek. De 12-jarige Yuki is zo sterk en onafhankelijk, dat zij wel verdriet heeft, maar kennelijk niemand nodig heeft om dat te verwerken of om haar te steunen. Zij is daarbij extreem rechtstreeks en onomwonden in wat ze zegt en hoe ze het zegt, dat je denkt: ‘Zo'n meisje had ook in Nederland zich zo gedragen. Dat heeft niks met de Japanse cultuur te maken.’ De vader is een egoïstische individualist, die geen enkele emotie uit. En of dat nou typisch Japans is? Haar stiefmoeder is minstens zo op zichzelf gericht, jaloers en emotieloos, en chanteert haar man onbekommerd. En omdat deze geen ruggengraat heeft, geeft hij toe en is Yuki telkens de dupe. Is dat typisch Japans? En zo is er meer. Zo zegt het persbericht dat het typisch Japans is dat de algemene mores voorschrijven dat je niet over zelfmoord praat (maar ook daarvoor geldt: zijn we daar in Nederland zo open over als het onze eigen vader of moeder betreft en de motieven zo duidelijk in de relatie liggen?). Bovendien krijgt Yuki heel wat steun van haar opa en oma. Weliswaar op impliciete manier, maar toch.
Nee, in het eigenlijke thema van het boek, de verwerking van de zelfmoord van de moeder, zit hem het echt Japanse niet. Wel in een kijkje in het dagelijks leven en zo, bij voorbeeld de rol van het Boeddhisme. Dat neemt niet weg dat Dochter van Shizuko een goed boek is. Uiteindelijk is de auteur niet verantwoordelijk voor wat de uitgever in haar persbericht zet. De verwerking in een periode van 7 jaar is erg authentiek beschreven en daardoor zeer invoelbaar, waarschijnlijk ook voor lezers vanaf een jaar op 13/14. Voor dit boek geldt iets minder dan voor het vorige dat je een volhouder moet zijn.
KH
| |
| |
| |
Dirk Bracke,
Een lege brug,
Davidsfonds/Infodok 1998,
2e druk Prijs BFR595
De ‘kommer en kwel’-reeks van Lemniscaat bestaat niet meer, maar ze heeft wel geschie-de-nis gemaakt. Tegenwoordig is er een vloedgolf van boeken met onderwerpen ‘uit het leven gegrepen’. Soms denk ik wel eens: het kan kennelijk niet gek genoeg zijn. En deze keer is een soms.
Bracke beschrijft een korte episode uit het leven van een autistisch meisje, Paulien, dat weliswaar geestelijk niet geheel in orde is, maar lichamelijk kennelijk zeer fraai. Zij woont thuis, maar gaat overdag naar een inrichting waar zij adequate zorg krijgt, zoals dat waarschijnlijk in het jargon heet.
Siem, een etter die, hoewel nog scholier, via intimidatie en afpersing zijn zakgeld bij elkaar sprokkelt, wordt verliefd op haar. Die verliefdheid bestaat voor het grootste deel uit pure geiligheid, maar dat is tot daar aan toe. Telkens als hij in de gelegenheid is om van Pauliens beperktheid sexueel misbruik te maken, gebeurt er iets waardoor het niet door-gaat. Tot zover niks aan de hand. Maar: hij wordt gewaarschuwd door een medewer-ker van de inrichting, ene Steven, dat het met Paulien wel niks zal kunnen worden. Deze Steven blijkt uit verslagen die Paulien zelf schrijft, systematisch sexueel misbruik van haar te maken. Als zij een bepaalde taak goed heeft gedaan, mag zij een computerspelletje spelen en dat wordt steevast voorafgegaan doordat Steven sex met haar bedrijft. Siem komt daar achter, en Paulien duwt Steven onder de trein. Einde verhaal.
Waar het mij nu om gaat is het volgende: Steven is de enige medewerker van de inrich-ting die een rol speelt. Hij krijgt geen achtergrond of identiteit. Hij is daardoor geen echt personage. Het gevolg is dat je hem als lezer min of meer als representant van zijn be-roeps-groep ziet. Waardoor volgens mij in zijn sexuele gedrag de beroepsgroep getypeerd wordt. En dat vind ik niet acceptabel. Heb ik daar gelijk in? Mag je een personage dat geen karakter krijgt, geen eigenheid en achtergrond, mag je zo iemand beschouwen als vertegenwoordiger van een groep? Als dat zo is, had dit boek nooit uitgegeven mogen worden. Maar het is kennelijk populair, want het is al herdrukt. Ik zou daar heel graag de mening van Tsjiplezers over willen horen.
KH
| |
Adriaan Broos,
Door de Duistere Diepten,
Ellessy, 1998. Prijs Fl 29,95.
Er is een aantal ‘opinion leaders’ dat pleit voor opname van adolescentenliteratuur in het curriculum en ook in het eindexamen. Laatst op de Bulkboekdag b.v. weer. De ‘erkende literaire kwaliteit’ is immers een zaak van de school, de sectie, of misschien zelfs wel de individuele leraar, al zou dat laatste wel spijtig zijn. Bovendien wordt van steeds meer kanten erkend dat de vraag of een boek wel of niet tot de volwassenenliteratuur behoort, wat al te veel aan de uitgevers wordt overgelaten. Immers, als zij boeken als van Chambers, Pohl, Gaarder, Berggren en consorten zouden uitbrengen als gewoon boek voor volwassenen en niet in een jeugdliterair jasje, waren die boeken voor iedereen echte literatuur. Een merkwaardige zaak.
Door de Duistere Diepten is ook zo'n boek dat voor hetzelfde geld als SF voor volwassenen uitgebracht had kunnen worden. De auteur had alleen zijn personages tien jaar ouder hoeven te maken en hij was klaar geweest. Het gaat namelijk om een loepzuivere metopie, een ondersoort van de utopie, maar dan van de negatieve kant: er heeft zich een wereldomvattende ramp voltroken en een kleine groep mensen probeert onder barre omstandigheden te overleven en een nieuwe beschaving op te bouwen. Uiteraard is er een kwade tegenkracht. In dit geval leven ze in Stad, ervaren dat ze daar niet zullen kunnen overleven en besluiten een expeditie uit te sturen om te proberen door de Duistere Diepten, het vroegere metrostelsel, de wereld buiten Stad te bereiken en na te gaan of daar betere overlevingskansen bestaan. De kwade kracht is de Donkere Generaal met zijn Zwarte Krijgers.
Omdat het een jeugdboek is, staat de expeditie onder leiding van Kauw, bijna 16 jaar en ontstaat er tijdens de tocht een prille liefde tussen hem en een van de twee meisjes die meegaan. Uiteraard wordt de expeditie geconfronteerd met bijna onoplosbare hindernissen, worden leden van de groep gevangen genomen door de slechteriken en loopt het goed af. Het is een avonturenboek, maar de psychologische tekening van de personages is zeer geloofwaardig en het toeval speelt geen overdreven grote rol. Een grootse prestatie voor een debutant. De taal is beeldend en ik denk dat het verhaal makkelijk te verfilmen zou zijn. Ideale leeskost dus voor niet zo gretige lezers.
Maar, ik moest laatst van Hilversum naar Hoogezand vv en heb het boek in één adem uitgelezen. Ik vond het heel vervelend dat ik moest overstappen en was blij dat mijn trein aan de overkant klaar stond. Het is dat ik zelf geen les meer geef, maar het is een koud kunstje om dit boek te gebruiken als introductie op het hele veld van de SF, utopieën en metopieën, een terrein dat in de Tweede Fase door tijdgebrek waarschijnlijk nergens meer aan de orde kan komen. Terwijl het veel liefhebbers kent. Met Door de Duistere Diepten kan de kloof tussen schools en nietschools lezen verkleind worden. Van harte aanbevolen voor klas 2 t/m 4.
KH
| |
| |
| |
‘Blinde groenling’, studie over Gerhardts poëzie
Het is monnikenwerk in de letterlijke betekenis van het woord. De Acanthus-reeks die vanuit de St. Adelbertabdij in Egmond-Binnen zijn weg vindt naar de lezer van de gedichten van Ida Gerhardt wordt geredigeerd, gevuld en uitgegeven door één gedreven benediktijn: de neerlandicus Frans Berkelmans. Het is een reeks mooi verzorgde boekjes, waar men, op voorwaarde dat men in Gerhardts werk geïnteresseerd is, blind een abonnement op kan nemen.
Eerder bespraken we uitvoerig Berkelmans' analyses van de eerste twee bundels van Gerhardt, Kosmos (in Stralende aanhef, 1993) en Het Veerhuis (in Aan het water, 1996) in Tsjip 6/3 (oktober 1996). Ook schonken we aandacht, in Tsjip/Letteren 7/3 (oktober 1997) aan het derde deel, dat Berkelmans heel kort na het verscheiden van de dichteres op 15 augustus 1997 publiceerde onder de titel Dit ben ik Daarin analyseerde hij bijzonder knap de vijftien gedichten tellende bloemlezing Uit de eerste hand, die Gerhardt in 1980 had samengesteld uit haar eigen werk. Ik heb dat boekje toen graag geprezen en aanbevolen als voorbeeld van poëzie-analyse door de individuele leerling in de bovenbouw c.q. tweede fase, gedicht voor gedicht bekeken, in het geheel de bindende thematiek zoeken en de structuur van het werk en nagaan wat voor beeld van de dichter eruit oprijst.
In zekere zin gelden deze drie pluspunten ook voor Blinde groenling. Met dit verschil, dat voor de leerling in de tweede fase dit vierde deel van de Acanathusreeks te hoog gegrepen is. Maar de docent kan er zijn voordeel mee doen, voor het begrip van een groot aantal, niet zo eenvoudige gedichten. Berkelmans analyseert in dit deel de bundel Buiten schot, Gerhardts derde bundel uit 1947, of preciezer gezegd: de afdeling ‘Buiten schot’ zoals deze in de door Johan Polak in 1978 uitgegeven verzameling Vroege verzen werd opgenomen. Dat is: met weglating van nogal wat gedichten. In mijn exemplaar van de Vroege verzen noteerde ik destijds hoezeer voor mijn gevoel Gerhardt hier verwantschap toonde met Gezelles gods- en natuurlyriek: diens godsgeloof, de rol van de natuur, de plaats van de geliefde, de bittere ervaring omgesmeed tot geluk, en het epicuristisch genieten.
Niet zomaar heeft Berkelmans zijn analyseboek genoemd naar het slotgedicht van de bundel. Ik laat dat hier volgen:
| |
Blinde groenling
Gij kleine groenling ingekooid,
gehangen aan de kalken wand,
van ruimte en ogenlicht berooid,
Gij valt Hem aanstonds in de hand
Berkelmans neemt eerst de versbouw door, wijst met name op het rijm van de woorden ‘ingekooid’, ‘berooid’, ‘ooit’ en ‘voltooid’ en als tegenwicht in het centrum van het gedichtje het woordenpaar ‘stem / voor Hem’. Dit beeld van het gekooide vogeltje dat in al zijn ellende de inspiratie vindt om zijn hoogste lied te zingen is voor de toegewijde lezer iconisch: ‘In beide kwaliteiten, van religieuze overgave en dichterlijke inspiratie, vertegenwoordigt de zangvogel een zelfportret van de dichteres. Voor haar hebben beide capaciteiten immers één en dezelfde bron. Zij beleeft haar dichterschap als een overgave aan God.’ Berkelmans gaat vervolgens uitvoerig in op de vergelijking die wel gemaakt is tussen dit gedichtje en Het puttertje, een befaamd schilderijtje van Carel Fabritius, en laat ten slotte zien hoe dit slotgedicht van de bundel als het ware een antwoord is op het openingsgedicht ‘Bitterheid’: ‘Daar heerste nog de onbeslistheid van haar levensweg en de deprimerende onbestemdheid vandien. Intussen heeft zij haar keuze gedaan. Die keuze gold haar dichterrroeping.’
In dit mooiste hoofdstuk van het boek wordt eens te meer duidelijk het belang dat Buiten schot heeft gehad voor Gerhardts groei naar de bundel Het levend monogram uit 1955, die volgens Berkelmans haar definitieve doorbraak betekende. Het lijkt mij boeiend om als docent, zelf studerend in Berkelmans' boekjes, aan de hand van een paar goedgekozen gedichten uit de veelheid die de monnik aanbiedt, de groei van een dichter aan de leerlingen te laten zien. Ook met het oog op hún ontwikkeling. Dat lijkt wel heel ver weg van de kost waarop ze kicken - Giphart, Zwagerman of Grunberg -, maar mij dunkt, dat de weg van de minste weerstand op den duur nooit de juiste weg is. En zelf beleef je, als je tenminste echt van gedichten houdt, aan deze vorm van tekst en uitleg, niet alleen in poëticale maar ook in levensbeschouwelijke zin, enkele mooie uren.
Frans Berkelmans, Blinde groenling. Over Buiten schot de derde bundel van Ida Gerhardt. Acanthus reeks 4. Abdij van Egmond 1998. 104 blz. Te bestellen: Sint-Adelbertabdij, Abdijlaan 26, 1935 BH Egmond-Binnen. Prijs: f 35,-, incl. verzenden administratiekosten.
WdM
| |
Jaaroverzicht Stichting Lezen '97
De Stichting Lezen is het in 1987 opgerichte landelijke platform voor leesbevordering. Doel van de Stichting is het ontwikkelen van een optimale leescultuur; het bevorderen van leesbereidheid en leesplezier. De Stichting geeft inhoudelijke en financiële steun aan
| |
| |
leesbevorderingsprojecten, coördineert bestaande activiteiten, begeleidt de ontwik-ke-ling van nieuwe methodieken, verzorgt publiekscampagnes en stimuleert onderzoek.
In het jaaroverzicht 1997 treft de lezer een overzicht aan van al die en nog andere werk-zaamheden in het afgelopen jaar. Een aantal praktijkvoorbeelden werken daarbij illustra-tief. Voorts bevat het jaaroverzicht een overzicht van subsidieverzoeken en het licht de projecten toe die voor subsidie in aanmerking kwamen.
De Stichting markeert in het jaaroverzicht haar bijzondere positie: die op het snijvlak van cultuur en onderwijs. Door die positie is de Stichting bij uitstek geëquiperd voor haar coördinerende taak, die haar dan ook steeds beter afgaat, De beschreven projecten zijn te groot in aantal om hier op te noemen. Ze betreffen meestal initiatieven van scholen in leesbevorderings-programma's; veelal in samenwer-king met bibliotheken, met lokale en soms landelijke omroe-pen, uitgevers, en andere stichtin-gen. De Stichting stimuleert diverse activiteiten en fondsen (Woutertje Pieterseprijs, Nationale Voorlees-wedstrijd dove kinderen, Annie M.G. Schmidtdag enzovoorts).
Het jaaroverzicht verschaft ook procedure en criteria voor subsidie-aanvrage. Interessant wellicht is het dat de Stichting ook de uitgave van Tsjip/Letteren bevordert.
Het jaaroverzicht lijkt me een ‘aanra-der’ voor wie informatie wil over een hele reeks van leesbevorderingactiviteiten. En voor wie met school, bibliotheek, ouders en kinderen iets wil ondernemen op het terrein van leesbevordering.
Wel jammer dat ik in het jaaroverzicht geen adres van de Stichting Lezen vinden kan. Ik heb het opgevraagd:
De Waag, Nieuwmarkt 4, 1012 CR Amsterdam, 020-6230566
PHvdV
| |
Literatuur zonder leeftijd
besteedt in jaargang 12, nr. 46 (zomer 1998) aandacht aan onder meer het leesplezier dat ouderen beleven aan jeugdliteratuur (‘van escape naar goede smaak’). Het bevat een lezenswaardig artikel van Aidan Chambers over Nederlandse en Vlaamse jeugdliteratuur, geschreven voor het Zweedse dagblad Dagens Nyheter - dat ik overigens in tegenstelling tot de redatie van Literatuur zonder leeftijd geen kwaliteitskrant zou willen noemen - ter gelegenheid van de Götenborg Bookfair 1997 waar ‘The Dutch Languages’ een speciaal thema vormden. Chambers gata met name in op Annie M.G. Schmidt, Joke van leeuwen, Margriet Heymans, Bart Moeyaert, Ted van Lies-hout en Anne Provoost. Deze selectie wordt gedeeltelijk ook bepaald door de beschikbaarheid van vertalingen in het Zweeds.
Verder bevat deze aflevering onder meer het Juryrapport van de Woutertje Piterseprijs 1997, een ‘In Memoriam’ voor Jaap ter Haar, een interview met Jan Simoen en een woordenwisseling tussen Ruud Kraaijeveld en Gerard de Vriend over gewenste en ongewenste ontwikkelingen in het literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs.
PHvdV
|
|