Tsjip/Letteren. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Panorama Nederland in ogenschouw
| |
Per beurtschip Holland doorGeert Mak, schrijver van het boekenweekessay schrijft op de eerste bladzijde van Het ontsnapte landGa naar eind3: ‘Altijd nog leek mijn vader zich te verbazen over de staat waarin hij zich bevond, een zwakke oude man van tweeëntachtig in een verzorgingsflat, maar gisteren fietste hij nog door | |
[pagina 20]
| |
Leeuwarden, een gerespecteerd predikant met opgroeiende kinderen, en eergisteren was hij nog verliefd en net getrouwd, en vorige week was hij nog een Schiedamse jongen. Hoe is het toch mogelijk, zag je hem denken, een leven flitst langs, zo kort. En wat ben ik nu, ben ik nu de ziel van een man van twintig in het lichaam van aan tachtigjarige? Is de toekomst werkelijk voorbij?’ Van hieruit gaat de essayist op reis. Door het land dat zijn vader als jongen leerde kennen, toen hij mee mocht varen met zijn oom, de beurtschipper, op een reis die Mak zelf nu nog eens doet, vijfentachtig jaar nadien, in ‘De Kleine Olifant’, en met het vizier op de vergelijking van toen en nu. Mak heeft met zijn boeken over Amsterdam en Jorwerd de scheiding tussen fictie en non-fictie doorbroken en met name van non-fictie literatuur gemaakt. Daarin is zijn werk voorbeeldig. Welke leraar zou het wagen Hoe God verdween uit Jorwerd van de boekenlijst te weren?! Het nu verschenen essay is een mooie introductie op dat werk. Een passage op p. 42/43, waarin 10-, 12-jarige kinderen bij het zwemmen een dikke jongen pesten en diens radeloosheid in korte trekken wordt getekend, zal heel herkenbaar zijn, en vormt een aardige introductie op Maks stijl. | |
Een negentiende-eeuwer uit BrusselMetz (in abstracto), Van Zomeren (en detail) en Mak (in grote lijnen) schilderen het Hollandse landschap. Het is interessant om enigszins geïnteresseerde leerlingen de beschrijvingen daarvan te laten vergelijken met andere beschrijvingen door buitenlanders of Nederlanders die hun wortels elders hebben liggen. Bijvoorbeeld het verhaal dat de Franstalige auteur uit Brussel Charles de Coster - we kennen hem beter van | |
[pagina 21]
| |
Tijl Uilenspiegel - schreef naar aanleiding van zijn reis door het Hollandse land in 1877. De Coster maakte zijn reis door Holland per trekschuitGa naar eind4. Hij kwam in Amsterdam, Zaandam, Broek in Waterland, Monnikendam, Volendam, Hoorn, Scheveningen, Marken en Urk - je kunt 't je hedentendage nauwelijks toeristischer voorstellen voor de vreemdeling uit het zuiden. Maar Marken was bijvoorbeeld in De Costers tijd helemaal niet toeristisch: ‘een eenzaam en geïsoleerd eiland’. Als je dit boek leest gaan er heel wat lampjes branden, gaat het verleden een dialoog aan met het heden, zoals ook door Mak wordt nagestreefd. Het handgemeen van dronken lieden, nu gelokaliseerd rond de voetbalarena's, tóen het gevolg van de ‘grote, beroemde en lawaaierige Amsterdamse kermis’, die de overheid derhalve verbood, waar nodig met de huzaren achter de hand. Gevolg: ‘De nacht is rustig verlopen. De politie heeft acht dronken lieden ingerekend: drie huzaren en vijf onbekenden.’ In het uitvoerige hoofdstuk over Amsterdam zal het oog vooral vallen op deeltje 5, dat het Jodenkwartier beschrijft. Hoe doet een negentiende-eeuwer dat? De lezer van nu is extra gespitst op beschrijvingen die hij als racistisch ervaart. En die zijn er ook. Joden waren in de ogen van De Coster van een ander slag. Het zijn ‘vrolijke, geduldige en ijverige mensen’. Dat wordt toegelicht met leuke voorbeelden, bijvoorbeeld van de joodse soldaten die, als de dienst gedaan is, zich snel omkleden om als koopman een en ander bij te verdienen. En daartegenover een omschrijving als: ‘De mensen van dit ras zijn óf zeer knap om te zien - óf afstotelijk. Dat geldt vooral voor de Nederlandse joden. Ten gevolge van ontbering en armoede veranderen de trekken, en de ogen zinken terug onder de wenkbrauwbogen; het voorhoofd wordt vet en olieachtig; de dikke lippen, die lijken op die van sommige negers, beginnen de neus te naderen, waarvan de vorm soms overdreven is; het lichaam wordt gezet, de handen zetten op en de gang wordt zwaar.’ Zo'n tekst kun je leerlingen alleen laten lezen, als ze erover kunnen nadenken en er met je over praten. Begeleide confrontatie, om het zomaar te zeggen. De tekst staat tussen voornamelijk positieve waarderingen van joods gedrag, maar de exclusiviteit waarmee er aandacht wordt geschonken aan juist déze groep Amsterdammers is typerend voor de opvattingen die in de negentiende eeuw overheersten. Eenzelfde stilte als Mak genoot op zijn ‘Kleine Olifant’, varend door de landerijen van Holland geniet de Brusselse auteur boven het IJ, per trekschuit. Over Marken krijgen we informatie van een volledigheid waarmee De Coster het huidige Zuiderzeemuseum naar de kroon steekt. Schokland en Urk zijn oorden van zwaar gristelijke armoede. Alles bijeen heeft De Coster met vrije blik naar ons landschap gekeken. De Nederlandse bewerking door Janson van De Costers aantekeningen dateert van 1964 en dat maakt diens inleiding wel erg gedateerd. Het boekje is door De Wereldbibliotheek mooi uitgegeven met 24 bladzijden tekeningen en gravures van Franse, Engelse en Italiaanse tekenaars uit De Costers tijd. Een toelichting daarop ontbreekt jammer genoeg. | |
En hoe zien allochtonen hun nieuwe land?In BuitenspiegelsGa naar eind5 vinden we nog eens twaalf buitenstaanders aan het woord over Nederland, zijn bewoners en hun gewoonten. Daaronder beroemdheden als Gerda Havertong, Kader Abdolah en Lulu Wang. De verhalencyclus opent met een verhaal dat je meteen boeit, van Nahed Selim, die in 1953 werd geboren in een Egyptisch dorp en sinds 1979 in Nederland woont. Met een gezonde dosis humor kijkt ze naar de manier waarop het ouderlijk gezin zich weert in de Nederlandse samenleving, vader, moeder, broer Achmed, ieder op zijn of haar eigen manier, met veel nuanceringen. De eigen cultuur gaat uit van gemeenschapszin - die dikwijls op dwang uitloopt -, de Nederlandse cultuur heeft daarmee afgerekend, ook niet jé van hét. Symbool voor de verandering staat de weigering van de moeder om zich nog langer te wijden aan het uithollen van aubergines, terwijl dat nu juist door de vader gewenst wordt in verband met zijn snackbar, gevulde aubergine, Egyptische lekkernij. ‘Maandenlang bleef vader mopperen over de verderfelijke invloed van het Individualistische Westerse denken op ons huis. Iedereen denkt tegenwoordig alleen nog maar aan zichzelf. Niemand wil zich nog voor de ander inspannen, vond hij, en waar moet dat allemaal naar toe.’ Zelfs moeder laat zich door die Hollandse samenleving bederven! Lulu Wang, bestolen door een junk, realiseert zich dat haar grootvader in China ook aan de drugs was, en vergeeft, na haar terugblik haar overvaller. Iran, Rusland, Suriname, Marokko, Uruguay, Thailand, Oeganda, Egypte, Turkije, Algerije en China - dat zijn de landen van herkomst van deze auteurs, en voor sommigen is Nederland echt hun thuisland geworden. Voor Irina Grivina bijvoorbeeld die Moskou graag heeft ingeleverd voor Amsterdam. Een Oegandees verplaatst zich in een asielzoeker en kijkt, pas gearriveerd, zijn ogen uit in Zandvoort. Gerda Havertong haalt ook het moment terug waarop ze voor het eerst ons gebruik van het woord ‘besmettelijk’ voor bijvoorbeeld een witte jas leerde kennen. | |
[pagina 22]
| |
Verbazing en vervreemding, bewondering en wrevel, dat zijn de elementen die in deze, doorgaans aardige verhalen in hoge mate aanwezig zijn. Goed te lezen, interessant van visie. | |
Het eigene en het andereVoor deze schrijvers is de confrontatie tussen het eigene en het andere soms pijnlijk, soms inspirerend. In zijn inaugurele rede, Het eigene en het andere, maakte Henk van Os ‘een uitje in de geschilderde natuurGa naar eind6. Die rede noemen we hier, omdat ze landschapsbeschrijving in schilderkunstige zin aan de orde stelt. Van Os trekt, naar aanleiding van interpretaties van onder meer fresco's uit het veertiende-eeuwse Siena, de conclusie dat zij ‘religieuze, politieke of chauvinistische opvattingen over rol en betekenis van het landschap’ weerspiegelen. De natuur als het eigene - wie van ons herkent dat niet? Laten we met onze leerlingen eens praten over het eigene van hún stukje natuur, de tuin thuis, het veldje in de buurt, het park in de omgeving of de wijde omtrek van de stad of het dorp - en de natuur als het vreemde - zoals ons voortdurend overkomt wanneer we op reis gaan. Maar dat is dan nog maar het begin, als je leerlingen ook zou willen laten zien wat op landschapschilderijen staat en ze wilt helpen die te interpreteren. Over bijvoorbeeld Ruisdaels Molen bij Wijk bij Duurstede - het meest gekopieerde Nederlandse landschap - verschillen de experts, zoals Van os memoreert, behoorlijk van mening. Wilde Ruisdael dat riviergezicht zo laten zijn als het er volgens hem uitzag? Of kun je meegaan met lieden die er religieuze betekenis aan toekennen of Ruisdael gewoon zagen als een schilder die een molen schilderde in opdracht van kopers die de molen zagen als belangrijk economisch symbool van Holland. Van Os leert dat je bijvoorbeeld bij je interpretatie goed onderscheid moet maken tussen de bedoelingen van een veertiende-eeuwse en een zeventiende-eeuwse landschapschilder, de eerste wilde laten zien hoe goed hij in staat was de natuur te schilderen, van de tweede werd dat ten onrechte maar voetstoots aangenomen. ‘Te gemakkelijk zijn moderne opvattingen van natuur, kunst en kunstenaar op het verleden geprojecteerd.’ Ruisdael en zijn tijdgenoten schilderden de natuur niet als het andere, maar als het eigene, de zeventiende-eeuwer was niet, als de huidige grootstedeling, vervreemd van de natuur, maar was ermee vertrouwd. Stad en land waren één. Je zou de gedachten van Van Os eens kunnen meenemen bij de bespreking van het werk van onze landschapsdichters. Is voor hen het landschap eigen? Of zoeken zij het, vanuit de stad, terug te winnen? Zie een landschapsdichter als Ad Zuiderent, van wie we bundels hebben als De afstand tot de aarde, Geheugen voor landschap, Natuurlijk evenwicht en Op de hoogte van Icarus. Zuiderent maakt zich, pendelend tussen stad en buiten, het andere eigen. Een passage over hedendaagse natuurdichters in zijn inleiding op Ons klein en silwerige planeetGa naar eind7 lijkt hem op het lijf geschreven: ‘Juist het feit dat noch de stad noch de natuur het overwicht hebben, gevoegd bij het besef dat de verhouding tussen mens en leefomgeving de kenmerken van een crisis vertoont, is voor menigeen inspirerend.’ De omgeving en de natuur waarnaar wij verlangen is volgens landschapsfilosoof Ton Lemaire nauw verbonden met de wereld van onze jeugdGa naar eind8. Natuurdichters als Rutger Kopland en Willem van Toorn zou men vanuit eenzelfde standpunt kunnen bezien, hoewel het duidelijk is dat beiden weer heel eigen andere accenten leggen, Kopland op de vergeefsheid van het hunkeren naar de natuurlijke staat van mens zijn, Van Toorn op de cultuur die mensen in het landschap hebben achtergelaten en de verbondenheid van beide. | |
En dus: de bloemlezingen!Het gemakkelijkst is natuurlijk voor een uitgever een gerenommeerd kenner van literatuur aan het werk te zetten om tegen de tijd dat de boekenweek aanbreekt met een bloemlezing te komen rond het gekozen thema. Niet dat bloemlezen een fluitje van een cent is, maar met een beetje gevoel voor kwaliteit en veel kennis van zaken kom je al gauw een eind. In Ik hou van HollandGa naar eind9 beziet Kick van der Veer de inspiratie die tekstschrijvers en dichters van het lichte genre hebben opgedaan in of tegen de natuur. Van der Veer is niet van het luie soort bloemlezer. Als kenner van het cabaret heeft hij zich in eerdere bloemlezingen (Ik zou je het liefst in een doosje willen doen, Ik ben mij er eentje) laten zien als een fanatieke zoeker naar het onbekende, en zo is dat ook in deze bundel. Opvallend veel heimwee naar Holland in de karakteristieken die cabaretiers in het eerste van de negen hoofdstukken van de bundel geven. Vanuit den vreemde gezien, oogt ons land - we zeggen graag: ons landje - aanzienlijk prettiger dan als je door regen, wind en kou wordt neergeslagen. Zelfs voor Frank Boeyen is het dan:
Hol land vol land
Nat land koud land
Mijn land jouw land
Ons land
Vaderland
Na het land zijn bevolking. Wat een types, ‘allemaal op elkanders lip’! Platteland en stad krijgen elk een afdeling vol spot en zelfspot, het pittigst als ze bij elkaar op bezoek gaan, die | |
[pagina 23]
| |
plattelanders en stedelingen, met de befaamde conference van Paul van Vliet, ‘Dat zijn leuke dingen voor de mensen’. Toegespitst op de vooroordelen, levert dat nóg een pittige afdeling op: ‘De boeren?... Domme lui’. En van de mensen weer naar hun omgeving: het strand, de zee, de duinen als één geliefd onderwerp, kris kras door Nederland, van Appingedam tot Valkenburg, en ten slotte nog maar eens het meest geliefde onderwerp om over te praten: het weer, de regen, waar het mee begon. Ik hou van Holland is heel wat aantrekkelijker om in de klas te gebruiken dan de bloemlezing die C.J. Aarts en M.C. van Etten samenstelden voor Bert Bakker onder de titel Ik ging naar Bommel om de brug te zienGa naar eind10. Per provincie zijn hier gedichten geordend, waarvan de meeste de leerlingen bepaald niet zullen aanspreken, te deftig en saai als ze zelfs voor de volwassen hedendaagse lezer zijn. Ten behoeve van evenementen als het Wereldkampioenschap voetbal zijn er cd's op de markt met van elk deelnemend land het volkslied. Ten behoeve van welk evenement dit bundeltje gemaakt werd, is niet helemaal duidelijk: de - meestal onofficiële ‘provincieliederen’ en een tamelijk willekeurige selectie van teksten over steden vormen de inhoud. Van sommige steden is om onduidelijke redenen een aantal teksten opgenomen, van andere helemaal niets. Aandoenlijke ernst (‘Noord-Holland, ik hou van je stoerheid en kracht’) staat naast kolder als ‘een stoplicht springt op rood / een ander weer op groen / in Almelo is altijd wat te doen’ (Finkers). Misschien zijn aardrijkskundedocenten de doelgroep?
De oriëntatie van negentiende-eeuwkenner Peter van Zonneveld is een andere. Zijn beeldige bloemlezing -Ga naar eind11 Literair landschap. Dichters en schrijvers over Nederland - begint, bijna vanzelfsprekend, met Potgieters ‘Holland’
‘Graauw is uw hemel en stormig uw strand,
Naakt zijn uw duinen en effen uw velden,
U schiep natuur met een stiefmoeders hand, -
Toch heb ik innig u lief, o mijn Land!’
en eindigt met Zuiderents ‘Winterlandschap’:
‘Vergeefs sla ik gesloten ogen op;
daarmee sluit mij het landschap in zich op
dat mij voor dag en dauw en kou voor ogen stond:
een man fietste voor 't laatst de polder in
op zoek naar stilte als een vruchtbegin,
en wolkjes adem condenseerden bij zijn mond.’
Daartussenin zo'n vijfenzeventig gedichten en prozastukjes, met veel bijdragen van Nescio en Jac. P. Thijsse, en die prozastukjes geven, met de vaak fraaie landschapfoto's, iets bijzonders aan dit kijk- en leesboek, een breedte, een adem die de andere bloemlezingen missen. Zeker voor de klas is dit het beste bruikbaar. Bekende en minder bekende gedichten en prozafragmenten staan naast werkelijk schitterende foto's van het beschreven landschap. Het boek nodigt uit tot kalm aan genieten van teksten en beeld, en tot opnieuw kijken naar de eigen omgeving. Dit zou ook de didactische invalshoek kunnen zijn: pak een fototoestel of schilder-/tekenattributen; zoek een tekst over je eigen omgeving, en verbeeld het verwoorde; of, neem een foto/afbeelding van een stukje omgeving en verwoord het verbeelde. Peter van Zonnevelds ‘Literair landschap’ is een prachtig kijk- en leesboek. ‘Het is bedoeld als een wandeling door de Nederlandse natuur van buiten de stad, waar de invloed van de mens toch vaak nog merkbaar is’, aldus Van Zonneveld. | |
Twee vrienden over de Rijn- en IJsselstreekWie liefhebbers van het werk van Jan Siebelink een plezier wil doen, zou hun twee onderhoudende boekjes in handen kunnen spelen. Het ene is van John Jansen van Galen, oud-hoofdredacteur van de Haagse Post en van jongs af aan met de auteur bevriend. Hij geeft in Geboortegrond zijn herinneringen aan en impressies van de streek waarin hij en Siebelink zijn opgegroeid en die in Siebelinks verhalen altijd | |
[pagina 24]
| |
terugkeert. ‘Al keerde je je geboortegrond ooit opgelucht de rug toe om de wereld te verkennen, met de jaren groeit de neiging erheen terug te keren - om het decor te zien van je eigen geschiedenis’, merkt Jansen van Galen op. En zo zwerft de lezer aan de hand van de gemakkelijk schrijvende journalist langs de plekken van diens jeugd, te beginnen bij het tehuis voor oud-KNIL-militairen Bronbeek op de grens van Arnhem en Velp, de koningslaan bij de Posbank, de overkant van de rivier en al die heerlijkheden die je aan de Veluwezoom kunt vinden. Ook de andere kant op, naar Oosterbeek, Doorwerth en Wolfheze, naar Beekbergen en Hoog-Soeren, in het Nationaal Openluchtmuseum, de Achterhoek en wat verder weg naar Deventer en Zutphen en in zuidelijke richting - maar dat wordt het wel zeer oppervlakkig - naar Nijmegen, Ooij en Berg en Dal. Lees en kijk daarna in Daar gaat de zon nooit onder. Op het omslag daarvan zit Jan Siebelink onder een oude eik, die zijn wortels diep in de heidegrond heeft steken. Siebelink gaf zelf uitleg bij de vierentwintig gefotografeerde plaatsen van zijn geschiedenis en alweer een andere vriend, Rein Bloem, maakte van die uitleg een soort poëzie, waarom dat weet ik eigenlijk niet, want Siebelink kan zelf toch heel aardig vertellen. Maar het resultaat is absoluut verrukkelijk, de foto's van Johanna Speltie leveren eenvoudige documentatie, die geen fan van Siebelink zal willen missen. Mooie landschappen trouwens daar aan de Veluwezoom, wonderlijke plekken der herinnering, veel huizen, villa, schoolgebouwen, die nu diep in verval zijn. Laten we daar maar in verwijlen.
Met een bijdrage van Joop Dirksen |
|