[Nummer 2]
Tsjip
‘Ik heb een hekel aan de uitdrukking naar de leerling toe. Omdat het een welzijnswerkersterm is: naar de patiënt toe, naar de cliënt toe, en omdat het uiteraard daarbij blijft, want hij is je broodwinning. In het onderwijs moet dat echter zijn: naar de leerling toe, om hem mee te nemen, een eind weg.
Wat dat betreft vind ik het zo verdomd jammer dat het onderwijs in vakjes en vakken is opgedeeld en in vakleraren en vakidioten en vakinspecteurs. Er is maar één onderwijs, en dat is in alles. Samen interdisciplinair op stap gaan door de leerstof lijkt me het avontuurlijkste onderwijs dat er is. Geen lesuren, maar lesdagen, die een voor een uitstappen, reizen zijn. Je vertrekt van thuis, van je eigen dialect, om te ondervinden dat het Nederlands minstens even plastisch kan zijn. Zo maak ik me sterk dat je bij jonge mensen levenslange interesse voor de dikke Van Dale kunt wekken, door bij de verboden woorden te beginnen. Kakken: het komt als het kakken, iemand te kakken zetten, hoger kakken als zijn gat, over zijn tong kakken, een koe kakt in een keer meer dan een mus in een jaar.
Vandaar reis je naar de schilderijen van Breughel, bijvoorbeeld, die dat allemaal nog eens uitbeeldt ook, van Breughel naar Rutger Koplands gedicht Jagers in de sneeuw om eventueel te belanden bij de jonge debutant Erik Spinoy, die een hele bundel naar dat schilderij heeft genoemd. Enzovoort: dit wat betreft de lesdag kakken.
Zo kan ik voor de vuist weg 25 lesdagen bedenken die van een of ander televisieprogramma vertrekken, of van een krantestuk, of van een videoclip. Toen ik zelf nog - erg sloddervossig - lesgaf vertrok ik van Jan Cremer, om het van daaruit over de schelmenroman te hebben en uit te komen bij Lazarillo de Tormes, in de vertaling van Bert Decorte. Op den duur gaf driekwart van de leerlingen toe dat Lazarillo beter was. Vandaag zou ik vertrekken van de televisiefilm The long hot summer, die ik onlangs zag, met een held van Miami Vice in de hoofdrol, om aan te tonen dat de gelijknamige speelfilm uit de jaren vijftig, met Paul Newman, een stuk beter was, maar nog altijd minder goed dan het boek waarnaar hij gemaakt werd, The Hamlet van Faulkner. En dan haal ik er de leraars aardrijkskunde en geschiedenis bij, want dan zitten we middenin het Amerikaanse Zuiden en de secessieoorlog, vlak bij de bayou's ook, waar tegenwoordig de helft van de Amerikaanse films zich afspeelt, vlak bij New Orleans, waar ik dan weer de leraar muziek bij nodig heb, en ter uitlegging van de muziekteksten de leraar Engels. Want uiteraard is elke les ook een taalles, en op het einde is het woord.’
Herman de Coninck, Over Marieke van de bakker. Schoten/Baarn 1987, p. 210-211