[Nummer 4]
Tsjip
‘Van toen af aan waren onze gesprekken leeg. We merkten dat er een scherm tussen ons was neergelaten, waardoor we ons verder beperkten tot die gladde woorden, die dagelijkse prietpraat, dat plichtmatige geklets waartoe je je, niemand weet waarom, verplicht voelt om de stilte te vullen. Met verbijstering ontdekte ik dat praten in feite de beste manier was om het wezenlijke te verzwijgen. Wilde je het toch ter sprake brengen, dan had je de woorden op een heel andere manier moeten uitspreken, had je ze misschien moeten fluisteren, met de geluiden van de avond, de stralen van de ondergaande zon moeten verweven. [...]
Toch bleven we de stilte, als een vat der Danaïden, met nutteloze woorden, nietszeggende uitspraken vullen: “Het is warmer dan gisteren! Gavrilytsj is weer dronken... De Koekoesjka is vanavond niet langsgekomen... Kijk, daarginds brandt de steppe! Nee, dat is een wolk... Ik zal nog thee zetten... Vandaag verkochten ze op de markt watermeloenen uit Oezbekistan...”
Het onzegbare! Dat was, begreep ik nu, op geheimzinnige wijze verbonden met het wezenlijke. Het wezenlijke was onzegbaar.
Onmededeelbaar. En alles wat me in deze wereld door zijn stille schoonheid kwelde, alles wat het zonder woorden moest stellen, kwam me als wezenlijk voor. Het onzegbare was wezenlijk.
Deze vergelijking veroorzaakte in mijn jonge hoofd een soort geestelijke kortsluiting. En door de bondigheid ervan stuitte ik die zomer op deze verschrikkelijke waarheid: “Mensen praten omdat ze bang zijn voor de stilte. Ze praten werktuiglijk, hardop of ieder voor zich, ze bedwelmen zich met die brij van stemgeluiden die elk voorwerp, elke mens gevangen houdt. Ze praten over koetjes en kalfjes, ze praten over geld, liefde, over niets. En zelfs als ze het over hun prachtigste liefdeservaringen hebben, gebruiken ze woorden die al honderd keer gezegd zijn, zinnen die tot op de draad versleten zijn. Ze praten om te praten. Ze willen de stilte bezweren...”’
Uit: Andreï Makine, Het Franse testament. Vertaling: Jan Versteeg.
Uitgeverij De Geus, Postbus 1878, 4801 BW Breda, p. 144-145