| |
| |
| |
Uren met Ida Gerhardt, haar persoonlijkheid, haar poëzie
Bij de dood van een markant dichter
Op 15 augustus van dit jaar overleed dichteres Ida Gerhardt (1905-1997). Ingewijden verwachtten al maandenlang haar spoedig sterven. Frans Berkelmans, auteur van twee studies over de eerste bundels van de dichteres - zie bespreking daarvan in ‘Tsjip 6/3’ - schreef een studie, waarin haar hele oeuvre wordt belicht. Dat gebeurt aan de hand van vijftien gedichten, door de dichteres zelf gekozen ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag. Literair-criticus en biograaf Hans Werkman deed bij De Prom een buitengewoon levendig boekje verschijnen over de gestorvene.
Wam de Moor
Berkelmans en Werkman hebben gemeen dat literatuur voor hen niet los staat van zijn maker. Beide Gerhardtkenners zijn belijdend christen, de een katholiek, zelfs benedictijn, de ander gereformeerd. Werkman is een biograaf van betekenis, die over de protestants-christelijke dichter Willem de Mérode twee belangwekkende levensverhalen schreef. Als literair criticus laat hij regelmatig de christelijke toon meeklinken in zijn oordeel, zonder dat dit in het algemeen leidt tot hinderlijk moralisme. Dat hij het al weer jaren geleden grondig eens was met de bond tegen het vloeken en actievoerde tegen godverdommes in het hedendaagse literaire proza, viel niet goed bij de ‘weldenkende’ literaire gemeente, omdat de schrijver zich alles moet kunnen permitteren als zijn werk dat vraagt. Maar ik vond dat eigenlijk wel aardig eigenzinnig van Werkman in een tijd dat je er geen moraal op na mocht houden.
| |
Zo gewoon: ze práátten!
De basis van Uren uit het leven van Ida Gerhardt is smal. Werkman had in in totaal drie ontmoetingen met de dichteres, waarvan er maar één langer dan een half uur duurde. Het blijkt voldoende voor een onthullend portret, dat leest als een roman. Want Hans Werkman heeft een broer die vlakbij het duo Gerhardt - Van der Zeyde woont en alsof dat nog niet genoeg is: zijn tante Willemien had met beide dames van gedachten gewisseld in een kerkelijke praatgroep. Zo gewoon deden ze: ze práátten! Maar wat meer is: Hans Werkman heeft uit zijn beperkte kennis van het gedrag van Ida Gerhardt, op basis van zijn biografischambachtelijke benaderingskunst, een schrijnend portret getekend van de dichteres. Hier volgen enkele karakteristieke situatiebeschrijvingen om aan te geven hoeveel subtiliteit omgang met Ida Gerhardt vergde.
Het begint ermee dat de broer door Gerhardt (‘dat mens met die kortgeknipte kop’) op alle mogelijke manieren wordt overgehaald om met oud en nieuw te komen waken, bang als ze is voor eventuele vuurpijlen die in de tuin van Zutphenseweg 120 zouden kunnen neerdalen. Nadat Hans Werkman schriftelijk belet heeft gevraagd, met als excuus dat hij toch in Eefde moet zijn om de verjaardag te vieren van zijn broer Geert, schrijft ze hem dat hij welkom is. Tijdens de ontmoeting stelt hij vast dat ze intussen in het telefoonboek heeft gecheckt of die broer wel echt in Eefde woont. De dichteres was volslagen paranoïde. De huisschilder, die het voor zijn gemak waagde om haar geheim telefoonnummer over te schrijven van het toestel, kon, toen hij haar belde en uitkwam wat hij met de beste bedoelingen gedaan had, nog net zijn verfpotten komen ophalen, zo woedend was ze. Ze zou bespioneerd kunnen worden!
| |
Heerseres en dienares
In haar omgang met mensen was Ida Gerhardt onaangenaam dominant. Haar huisgenoot Marie van der Zeyde (‘lang, brandmager, met een slordig kapsel en in een grauwe hobbezakkenjurk’) heeft niets in te brengen. Het volgende gebeurt als Werkman bij Ida Gerhardt op bezoek gaat om drie van haar bundels te laten signeren.
‘Ik blijf achter in de voorkamer. Zij lopen tussen de open suitedeuren door naar de achterkamer. Marie legt de
| |
| |
boeken op de grote tafel.
“Hier!” wenkt Ida en tast naar een kleine tafel voor het zijraam.
“Ik dacht toch...” zegt Marie.
“Neen. Hier!” snauwt Ida.
Marie knipt boven de kleine tafel een felle lamp aan. Ida gaat zitten. Marie legt haar de Franse-titelpagina van De adelaarsvarens voor. Zij neemt haar vulpen. Marie heeft de dop losgeschroefd.
Ik observeer de beide kamers, de kale vloeren, de lege vensterbanken, het sobere meubilair als van een studentenkamer uit de jaren vijftig. Op de schoorsteenmantel de volledige Shakespeare, op elke rug een letter van zijn naam. In de achterkamer twee grote in doorzichtig plastic gehulde geluidsboxen op een meter afstand van elkaar.
Ida Gerhardt
Ik hoor vanuit de voorkamer hun dialoog. Die kleine en die lange bestaan uit wijsheid en uit wetenschap, maar nu praten ze met elkaar als blinde heerseres en dove dienares. Ze zijn voor elkaar oog en oor.’
Marjoleine de Vos laakte in NRC-Handelsblad een beschrijving als deze. Zo mag je een gestorven grootheid niet neerhalen, vond ze. De gedachte is sympathiek, maar ze doet geen recht aan het schrijverschap van de biograaf.
| |
Belde het halve dorp op
Tien maanden na de signeersessie wordt de broer van Werkman door Gerhardt opgebeld. Geert moet opdraven, omdat ze zeker weet dat een stel ‘sadisten’ - misschien een paar jongens uit de buurt die met uitproberen van vuurwerk niet kunnen wachten tot oudjaarsavond - het op haar en Marie hebben gemunt en meneer Werkman - Geert - is toch oud-militair? Of hij maar wil komen waken met oud en nieuw. Geert Werkman suggereert een particuliere bewakingsdienst. Informeert naar de kosten daarvan. 55 gulden per uur. Daar schrikken de dames van. Geert strijkt over zijn hart en belooft, samen met zijn vrouw, de oudjaarsnacht bij het tweetal door te brengen. Die belofte heeft als gevolg dat hij dag na dag door de dichteres wordt opgebeld met de mededeling dat ze brand willen stichten, een hoer en haar pooier.
De oud-militair wil nu wel eens weten wat ze bij de politie vinden van zijn ‘opdrachtgeefster’. Kennen ze haar? De opperwachtermeester van Eefde: ‘En of ik die ken. Ze belt het halve dorp op.’ Ze heeft de opper vorig jaar suf getelefoneerd over brand en bedreiging. Hij heeft in de nacht van oud op nieuw van halftwaalf tot halfdrie bij haar huis gepost. ‘Er daalde geen enkele vuurpijl op het dak, laat staan in de tuin. Hij belde de volgende morgen bij haar buren aan. “Rustige buurt,” zeiden die, “nooit nog niet dit aan de hand, agent. Het enige is: mevrouw Gerhardt staat soms 's morgens om drie uur in de tuin naar de bomen te schreeuwen: Val ons niet lastig, terwijl er niks en niemendal te zien is.”’ Het loopt erop uit dat Geert en zijn vrouw niet alleen van oud op nieuw waken, maar ook de kerstnacht doorbrengen in het kale, steenkoude huis aan de Zutphenseweg.
| |
Bewakersloon
Tegen oud en nieuw is Gerhardt zo bang dat ze hem vraagt niet alleen zelf te komen, maar ook een uitsmijter in te huren. En hoe kan ze hem belonen voor zijn werk? Zegt u 't zelf maar, antwoordt Geert. Op 9 januari 1990 komt een taxi voorrijden, met daarin de beide dames, en mevrouw Gerhardt wandelt het huis van Werkmans broer binnen. Het loon voor een man van wie Hans Werkman opmerkt dat deze net zoveel verstand van literatuur heeft als hij van het schip waarop zijn broer heeft gevaren, namelijk nul komma nul: twee boeken, verpakt in gebruikt cadeaupapier. Een van Marie, haar Markus-vertaling, en een van Ida, haar tekst ‘Nu ik hier iets zeggen mag’.
Inlevingsvermogen was haar volstrekt vreemd.
Twee maanden later sterft Marie van der Zeyde. Ida wil ook dood.
Werkman: ‘De huisarts weigerde een euthanasiepil. Ida was razend. Elke dag zei ze: “Ik wilde dat dit mijn laatste dag was.” Tegelijk klemde ze zich vast aan het leven en vocht om te leven.
Ze bleef paranoïde.’
| |
Tochtje naar Utrecht
Midden november 1990 wordt Werkman opgebeld. Ida vraagt of hij haar van Eefde naar Utrecht wil rijden. Een jonge vrouw uit Zuid-Afrika die op het werk van Gerhardt promoveert zou haar graag willen ontmoeten.
| |
| |
Werkman wil wel. Het kost hem dagen om zich aan Ida's telkens veranderende afspraak aan te passen. Het wordt 26 november 1990. Als ze in de auto zitten, praat ze weer over de criminele bende die ze ‘vanoggend’ van zich af heeft geslagen. Werkman probeert haar af te leiden, maar ze houdt niet op en begint er telkens opnieuw over. Tot ze van het landschap begint te genieten.
‘Ze kijkt strak voor zich uit door het raam, met ietwat geheven hoofd. Ze heeft gezond rode wangetjes en heel kort, zacht pluishaar op de kin. Op een halsspier staat een ouderdomsvlek en aan haar onderlip kleeft een kleine glanzende wrat. Als ze praat trekt ze haar ondertanden bloot. Het zijn haar eigen tanden, met kalkaanslag en bruine vlekken op de grens met het tandvlees.’ Over Kampen praten ze, waar ze les heeft gegeven en in de oorlog door haar naaste collega werd verraden als iemand die de Duitsers haatte. Over het gedicht ‘Pasen’ waarin een kind zijn eigen naam in sterkers ziet gezaaid.
‘Dat was míjn naam in sterkers. Mijn moeder had gezegd: “Je had er niet moeten zijn.”
“Wát zei uw moeder?”
Ze herhaalt het zinnetje, ze snauwt het bijna: “Je had er níet móeten zíjhíjn. Dan ziet dat kind zijn naam, dus die mag er tóch zijn.”’
In Utrecht ontmoet de dichteres haar Zuidafrikaanse bewonderaarster, die, van niets wetend, Gerhardt gelóóft, als deze haar vertelt over de ‘criminele bendes’. Werkman helpt de jonge vrouw uit de droom en deze is helemaal overstuur; ze heeft toch lange brieven met jammerklachten dat niemand Ida wil helpen tegen die onverlaten?
Als Werkman laat in de middag de dichteres in Eefde aflevert, steekt er een envelop uit de brievenbus. Ida: ‘Dat zal een bericht van de politie zijn, dat ze iets hebben ontdekt.’
't Is evenwel een brief uit Amsterdam. Van een oude vriendin. ‘Gaat over molest!’ En dat is ook zo: de vriendin praat met haar mee, zoals je dat soms, om ze te kalmeren, doet met mensen die er waandenkbeelden op nahouden.
Zes jaar later, op 9 augustus 1996, zoekt Werkman de hoogbejaarde dichteres op in verzorgingstehuis Berkelstate in Warnsveld. Hij krijgt er slechts een paar nietszeggende woorden uit en constateert: ‘Ik verlaat een omhulsel. De geest van al die prachtige gedichten is dood. Of weg. Of waar dan ook. Het lichaam mompelt nog wat losse woorden na.’
In weinig bladzijden is hier over de arme, oude Ida Gerhardt heel veel gezegd. Een scherpe observatie, een sterk geheugen en een soepele verteltrant zijn de instrumenten van deze biograaf. Hoe groot is daartegenover haar betekenis als dichter. Dat maakt het andere boekje duidelijk. Dat van Frans Berkelmans.
| |
Literatuur als getuigenis van de dichter
Berkelmans heeft in zijn benadering van poëzie altijd de religieuze dimensie gezocht, vakbekwaam, met oog voor de dichterlijke kwaliteit van het werk. Zo schreef hij in verschillende tijdschriften over het werk van Nijhoff, Achterberg, Gezelle en vooral Ida Gerhardt. Met Johan Polak had hij contact over de uitgave van zijn essays, maar de tijdgeest liet dat niet toe. De spirituele betekenis die zowel de gedichten van Gerhardt als Berkelmans' interpretatie daarvan bezitten, was wel een aanleiding om naast het Benedictijns Tijdschrift, waarvan Berkelmans redacteur is, in 1993 de Acanthus-reeks op te zetten. In feite is zij de manier om zijn Gerhardt-studies een kader te geven. In 1993 verscheen Stralende aanhef, in 1996 Aan het water, twee bibliofiel verzorgde boekjes van elk circa 120 pagina's. In het eerste gaf Berkelmans een toelichting op de complete tekst van Gerhardts debuutbundel Kosmos, in het tweede van haar tweede bundel Het veerhuis. Met Van Deel vind ik beide ‘haast ideale leeswijzers, met veel gevoel voor betekenisvolle details zonder tezelfdertijd de grote lijnen uit het oog te verliezen’.
| |
Zelfportretten
In het begin van de jaren zeventig kreeg Berkelmans contact met Ida Gerhardt en wel naar aanleiding van de publicatie van enkele psalmvertalingen in ‘Maatstaf’. De monniken uit Nederland en Vlaanderen waren daar zo enthousiast over - zie Tsjip 6/4 over de psalmen -, dat zij ze als uitgangspunt wilden nemen voor de vervanging van de gregoriaanse latijnse getijden door psalmen in de volkstaal. Nu ja, volkstaal, wie de vertaling van Gerhardt en Van der Zeyde kent, zal haar niet volks in de platte betekenis van ‘populair’ of ‘vlot’ noemen. Als lid van een heel team monialen bezig met de toonzetting van de 150 psalmen, kreeg Berkelmans de taak om zich uit te spreken over de poëzie van Gerhardt in het algemeen. Om zijn collega's te informeren koos hij uit haar werk twee dozijn gedichten die hij beschouwde als zelfportretten. Als reactie op zijn keuze kreeg hij van de dichteres zuinig commentaar en een half jaar nadien een bloemlezing van vijftien gedichten, door haar zelf samengesteld ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag, met daarin slechts één door hem gekozen gedicht. Dat gedicht, ‘De erfvijand’, erkend als zelfportret, staat centraal in de studie die Berkelmans nu maakte van de bloemlezing, Uit de eerste hand - de hand van de dichteres.
| |
Bloemlezing een kunstwerk
Hij noemde deze studie, naar een
| |
| |
woord van de dichter zelf, Dit ben ik. Er zijn twee redenen om dit boekje van tachtig bladzijden onder de aandacht van de lezer te brengen: een strikt literaire en een didactische. De eerste is dat de zorgvuldige en geduldige manier waarop Berkelmans deze vijftien gedichten benadert tot een opmerkelijk resultaat leidt. Lijken de gedichten ogenschijnlijk niet meer dan vijftien favorieten van de maakster - Berkelmans beschouwt ze lang niet allemaal als de beste -, bij nadere analyse staat elk gedicht op een door de structuur van de bloemlezing bepaalde plaats. Dat geeft Berkelmans de kans te spreken van een zestiende kunstwerkje: de bloemlezing als zodanig.
De tweede reden om Dit ben ik aan te bevelen is de zinvolle didactiek die er uit spreekt, ook als u zou vinden dat de poëzie van Ida Gerhardt nu niet direct ‘gefundenes Fressen’ vormen voor de huidige leerlingen in bovenbouw of tweede fase. Daar is om te beginnen de erkenning van het subjectieve karakter van de analyse en interpretatie, blijkend uit de woorden: ‘Elke interpretatie berust voor een belangrijk deel op spontaan opwellende associaties. Die associaties worden opgeroepen door de tekst; ze zijn dus “van de dichter”. Maar ze komen minstens evenzeer voor rekening van de toevallige lezers; het zijn producten van zijn verbeelding, van zijn persoonlijke ervaring.’ (p. 13).
Dit ben ik vind ik een schoolvoorbeeld van wat een goede aanpak in de tweede fase zou kunnen zijn: 1. van een niet te omvangrijke bundel elk gedicht stuk voor stuk lezen, analyseren en zo goed mogelijk interpreteren; 2. op zoek gaan naar het bindende thema of de bindende themata en naar de structuur van het werk; en 3. het portret van de dichter geven, zoals dit zich uit het werk laat zien en de bundel plaatsen in de context van het oeuvre als zodanig.
| |
Nogal schools, maar kennis van zaken
Het eerste gedeelte doet onvermijdelijk nogal schools aan. Een geboren essayist brengt het niet op om van vijftien gedichten röntgenfoto's te maken, die is daar te springerig, te levendig voor; het vereist contemplatie, en Berkelmans beschikt over contemplatief vermogen. Dit gedeelte van zijn studie neemt verreweg de meeste plaats in, omdat de auteur over veel achtergrondkennis beschikt. Elk gedicht blijkt de resonans van andere uit Gerhardts oeuvre. En menig gedicht bevat verwijzingen die zonder kennis van met name de geestelijke literatuur van het oude en het nieuwe testament een dimensie minder zouden bezitten. Alleen al voor bijvoorbeeld het negende gedicht uit de bloemlezing (Onder de Brandaris) telde ik bijna twintig van dergelijke connotaties of verwijzingen. Het gevaar van ‘hineininterpretieren’ bedreigt de gelovige poëzielezer, wanneer hij overal samenhang ontwaart en deze vervolgens specifiek maakt.
| |
Een cyclische structuur
Het tweede hoofdstuk vind ik het meest verrassend. Daarin stelt hij op basis van de eerder geboden analyses van de afzonderlijke gedichten, dat de bloemlezing een cyclische structuur bezit. Centraal staat het achtste van de vijftien gedichten, ‘De erfvijand’. Dat luidt aldus:
De erfvijand
Hij stapt eenzelvig op de werf
en kerft met hees gekras mijn naam;
hij tikt vermanend aan het raam:
dan zijn er mensen op het erf.
De zwarte kraai, die Gerhardt heet,
die wreed men beide vlerken sneed,
die diep mij in de vinger beet
toen ik zijn kooi los deed.
Het beeld van de krassende vogel verraadt niet alleen ironie en zelfspot; er spreekt ook deernis uit met de getemde vogel ‘die wreed men beide vlerken sneed’. Met deze mengeling van deernis en zelfrelativering projecteert de dichteres in de zwarte kraai de schaduwkant van haar eigen persoon, waarmee zij zich blijkens de slotregels moedig confronteert. Het is een wezenlijke opgave voor ieder mens om zich met zijn eigen schaduwzijde te verzoenen.’ Dit citaat is kenmerkend voor de toon van Berkelmans' exegese van deze poëzie. Berkelmans concept van de structuur ziet er dan als volgt uit:
1. | De japanse visser |
2. | Aan de stroom |
3. | Angst |
4. | Afscheid |
5. | Kwatrijn |
6. | Zum Tode |
7. | Het onweer |
8. | De erfvijand |
9. | Onder de Brandaris |
10. | Wayside inn |
11. | De gestorvene |
12. | Winter |
13. | Het verloren kind |
14. | Winternacht |
15. | Buitengaats |
| |
| |
Hij legt verbanden tussen de gedichten die hij naar volgorde heeft genummerd als 1 en 15, 2 en 14, 3 en 13, enzvoorts. En daar blijft het niet bij, want binnen die cirkel waarvan gedicht 8 - ‘De erfvijand’ - het middelpunt vormt, zijn er twee kleinere cirkels vóór en ná ‘De erfvijand’, van elk zeven gedichten die in het middelste van de zeven hun kerngedicht bezitten. Zo:
1. | De japanse visser |
2. | Aan de stroom |
3. | Angst |
4. | Afscheid |
5. | Kwatrijn |
6. | Zum Tode |
7. | Het onweer |
8. | De erfvijand |
9. | Onder de Brandaris |
10. | Wayside inn |
11. | De gestorvene |
12. | Winter |
13. | Het verloren kind |
14. | Winternacht |
15. | Buitengaats |
Bovendien valt de hele bloemlezing te zien als de beschrijving van de ontwikkeling die de dichteres heeft doorgemaakt - en dit alles ondanks het feit dat de gedichten naar ontstaansdatum gezien kriskras door elkaar staan. Nu zal juist dát de essayist op zijn idee hebben gebracht. Want waarom zou Gerhardt er anders zo'n ‘ordeloos’ geheel van hebben gemaakt. Dat is niet wat we van haar verwachten.
Als Berkelmans gelijk heeft met zijn interpretatie van Gerhardts bedoeling met deze kleine bloemlezing, heeft zij zelf haar dichterschap gezien als een geestelijke ontwikkeling, die begon in de argeloze beleving van de natuur (eerste cyclus van zeven) en overging in het domein van de cultuur (tweede cyclus van zeven). Zij ontworstelde zich aan haar identificatie met moedernatuur, zij trok zich op aan de vadergeest, ging herleven in de cultuur, ook in religieuze zin te lezen.
| |
Vanuit persoonlijke emotie, maar ambachtelijk
In zijn derde hoofdstuk knoopt Berkelmans de eindjes aan elkaar. Hij ziet Gerhardt als de dichteres die schreef vanuit de persoonlijke emotie, maar desondanks even ambachtelijk te werk ging als bijvoorbeeld Nijhoff, voor wie het ambacht uitdrukkelijk voorop stond (‘meer transpiratie dan inspiratie’). Dat Gerhardt zich veel meer dan diezelfde Nijhoff liet voorstaan op haar taak als dichter, op haar profetische roeping, maakt hij heel duidelijk: ‘De roeping van het dichterschap - zo luidt de strekking van deze hele cyclus - is zo hoog, dat ze aanspraak maakt op voorrang op alle overige levenswaarden’. Misschien gaat de cyclus niet over haar leven en werk, hij gaat wel over haar schrijverschap.
Ze stelde de bloemlezing samen vóórdat haar ambities publiekelijk werden gehonoreerd met de prijs voor Meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden (1979) en de P.C. Hooftprijs 1980. Die prijs - dat is ook uit het voorgaande duidelijk - kwam haar als vanzelfsprekend toe, vond zij. En de uitgave van de Verzamelde gedichten, eerst in één, later in twee delen, hoorde daarbij. Zodat zij uiteindelijk kon schrijven in het gedicht ‘Grensgebied II’ in De zomen van het licht:
het raadsel van de hoge ouderdom:
het prijsgegeven zijn en alreeds vrij.
Het raken aan de zomen van het licht.
Een mildere toon, gelukkig maar.
Want het einde was nabij:
Ik heb geen wensen meer: ik ben
een varensgast, en één van hen.
De horen meldt met grote stem
de afvaart en het nieuw begin.
De bootsman haalt de loopplank in.
Voor de gelovige lezer is het onontkoombaar: hier weet de dichteres wat haar te wachten staat. ‘De dichteres is niet langer zelf de kapitein van haar leven, maar zij heeft de leiding aan de Ander uit handen gegeven.’ De nietgelovige zal het interpretatieniveau verschuiven naar dat van de symboliek. Ook niet dwaas.
Hans Werkman, Uren uit het leven van Ida Gerhardt. De Prom Bibliofiel, Baarn. ISBN 9068001545-1. Prijs NLG 22,50/BEF 410. Frans Berkelmans, Dit ben ik. Over Uit de eerste hand, verzenselectie van Ida Gerhardt. Acanthus-reeks. Te bestellen: Sint-Adelbertabdij, Abdijlaan 26, 1935 BH Egmond-Binnen, prijs inclusief verzendkosten NLG 30,-/BEF 550, postgiro 231619 t.n.v. Vrienden St.-Adelbertabdij, Egmond.
|
|