[Nummer 2]
Tsjip
‘“Hoe moet je voor middelbare scholieren in godsnaam de poëzie van Hans Faverey brengen?” vroeg ik onlangs aan Ed Leeflang. Ik liep al een tijdje te dubben met de vraag, ik wou een aantal ideeën over poëzie en onderwijs die ik nog nauwelijks had eindelijk eens proberen te hebben - en Ed heeft z'n hele leven poëzie gedoceerd, heeft zelfs enkele bloemlezingen ten behoeve van het onderwijs samengesteld.
“Misschien moet je Faverey wel niet brengen,” zei hij.
“Kun je dat wel maken?” vroeg ik.
“Misschien moet je Faverey overlaten aan degenen die op eigen houtje verder willen,” zei Leeflang. “Je lesuren moet je besteden aan toegankelijker dichters, aan dichters ook met wie men op die leeftijd meer voeling heeft. Mijn uitgangspunt is dat een beetje hedonistisch moet blijven. Het moet een opvoeding zijn in plezier. In leesplezier.”
Ik had, ter voorbereiding voor dit stuk, beter een aantal van zijn lessen bijgewoond. Want waar het naar toe moet is mij wel duidelijk, maar niet waar het vandaan moet komen. Leesplezier, dat heb ik zelf ooit ontdekt dank zij Arendsoog. Moet Arendsoog dan maar verplichte lectuur worden voor het eerste jaar middelbaar? Ik vermoed van niet. Arendsoog heeft minder met lees- dan met verbeeldingsplezier te maken. Ik geloof dat die rol voor een groot deel door de televisie is overgenomen. Misschien moeten de literatuurlessen in de eerste plaats taalplezier bijbrengen.”’