zwanger. Steeds verbetener wordt haar wens, steeds heviger de teleurstelling als de natuur niet te dwingen valt.
Samen met haar man besluit ze tot adoptie, maar als die te lang dreigt te gaan duren, gaat ze in zee met een ‘toverkol’, een louche ‘kindermakelaar’ Ronald Mafait. Via hem wil ze, hoe dan ook, desnoods illegaal, een baby. In het hele verhaal overigens spelen geuren een belangrijke rol: Julia is er erg gevoelig voor, registreert alle geuren en zou dus ook gewaarschuwd hebben moeten zijn: bij de allereerste afspraak met Mafait wacht ze op hem in een stationsrestauratie: ‘Ze rook hem voor ze hem zag. Van een afstand was het wel een prettige geur, maar toen hij zich naar haar toe boog, bezorgde zijn after-shave haar een wee gevoel. Alsof ze een hap van de verkeerde bonbon nam.’
Bij dat allereerste contact legt Mafait de nadruk op het feit dat wie de drang voelt om voor iemand te zorgen, eigenlijk niet geïnteresseerd zou moeten zijn in de leeftijd van degene die zorg nodig heeft.
Hij neemt haar met fraaie beloften mee naar Peru, maar de baby die hij haar daar in het vooruitzicht gesteld heeft, is er niet. Hij houdt haar daar lang aan het lijntje, zij stelt haar eisen steeds verder bij (terwijl ze eerst echt een pasgeboren baby wilde, mag het kind nu al best een paar jaar oud zijn), en als ze de wanhoop nabij is, neemt hij haar mee naar een donker huis, stuurt haar naar binnen en zegt dat daar degene wacht naar wie zij zo heeft verlangd.
Het blijkt een kale, kindse oude man te zijn, volstrekt hulpbehoevend.
Als ze geschokt, verbijsterd in tranen uitbarst, troost deze grijsaard haar kinderlijk onbeholpen.
Ze kan hem niet aan zijn lot overlaten, neemt hem mee naar Nederland en zet daarmee haar huwelijk onder druk:
haar man reageert aanvankelijk zeer afwijzend. In een prachtige scène echter realiseert ook hij zich dat hulpbehoevendheid bij het begin van het leven, én bij het einde van het leven hoort, en dat zorg in beide situaties noodzakelijk is.
Julia leert veel van het omgaan met de stokoude man:
‘Hun dagelijkse wandelingen waren een bezoeking voor haar geweest. Ze deed het voor hem, uit plichtsbesef; zodra hij in de buitenlucht was, werd zijn blik helderder en leek er van alles in hem om te gaan. Ze kon nog net accepteren dat hij langzamer liep dan zij, maar ze zag niet in waarom hij ook nog iedere paar meter stil moest staan om een steen, een stokje, of de zilveren wikkel van een chocoladereep op te pakken. [..]
Waarom ze zo ongeduldig was tijdens die wandelingen? Ze wilde boodschappen doen, de krant uitlezen, een brief schrijven. [..] Maar er was niets dat niet uitgesteld kon worden, niets zo urgent dat ze het niet later kon afmaken. [..]
Op een dag merkte Julia dat ze niet meer stond te popelen tot hij uitgekeken was. Niet meer bezig was ergens anders heen te willen. Ze hoefde zich niet te beheersen, het ging vanzelf. Ze stond stil, keek met hem mee en vergat de tijd. Het was precies dezelfde sensatie die ze op reis had gehad iedere keer wanneer ze zich voorstelde dat haar kind naast haar stond: ineens was het mogelijk zich aan het moment over te geven.’
Pablo, de oude man takelt zoetjesaan af en sterft kalm en vredig; Julia blijkt zwanger.
In een sprookje krijgt een vrouw pas een kind als ze eraan toe is, als ze de reis naar het kind heeft afgelegd...
Echte ‘klassieke’ sprookjes worden niet meer geschreven: elfjes, toverkollen, prinsen en reuzinnen voelen zich nog slechts thuis in de kinderkamer. Maar nog steeds worden op allerlei niveaus ‘sprookjes-achtige’, dus fantasierijke, min of meer onrealistische verhalen geschreven waarin ‘De Mens’ in de verschillende stadia van zijn ontwikkeling wordt geschetst als een voorbeeld voor ons; waarin een Levensles, een Waarheid door de verhaalgebeurtenissen heen zichtbaar wordt voor wie haar wil zien.