Tsjip. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Kees Combat
| |
Een oncomfortabele terugblikOnder het tot komen opwekkende hoofd ‘Boek en nieuwe media; vriend of vijand?’ had het organiserende en patroniserende SARDES een klas vol medewerkers opgetrommeld van de genoemde projecten voor leesbevordering, die tezamen zorgden voor een longitudinale mate van leesbevordering van klein tot groot. Betsy Insinger zorgde voor een wat oncomfortabele terugblik. Zij vertelde dat de Letterennota van 1989 de eerste aanzet heeft gevormd tot leesbevordering. We herinneren ons inderdaad, uit de begintijd van dit tijdschrift, een samenzijn van de inmiddels gesloten Literaire Salon, waarop deze nota stof tot nadenken gaf. Tot dan was steeds de Thorbecke-doctrine gevolgd: ‘de overheid onthoudt zich van een oordeel over kunst’, zo merkte zij op, maar nu moest | |
[pagina 84]
| |
ze toch vaststellen, dat zonder bewuste stimulering er minder en minder gelezen zou worden. (Maar dat liberale standpunt was toch al in de jaren zeventig omvergekegeld door onze marxistische medelanders? Daar was het toch voor en na Kunst Voor Het Volk? Niet dat het geholpen heeft. De Michael Zeemannen van thans neuzelen des avonds laat na een straatje om heerlijk onder elkaar, niks voor het volk!) Men kon zich niet meer beperken tot het verschaffen van aanbod, maar zou in de jaren negentig moeten werken aan het oproepen van de vraag. Aan de drie op 19 december afgeronde projecten ging, in 1989 een eerste, Rotterdams project vooraf, Stoor niet, ik lees. Insinger erkende ruiterlijk dat dit project een opmerkelijke mislukking is geweest. Maar men had er wel van geleerd. Zo was men tot het inzicht gekomen dat de projecten aanzienlijk simpeler van opzet moeten zijn dan men in onze havenstad had bedacht. Boekenpret en Fantasia, beide voor het basisonderwijs, zijn dan ook eenvoudiger opgezet. Een tweede ontdekking die men in 1989-1990 deed, was dat inschakeling van het onderwijs essentieel was. (Voor het voortgezet onderwijs zijn met name de twee Sirene-projecten van belang, maar wie zowel het Arnhems-Nijmeegse als het Zeeuwse project bekijkt en de vele activiteiten die in deze drie jaar zijn ondernomen, zal vaststellen dat ook hier geen sprake is geweest van Kunst Voor Het Volk: het zijn de leesbeesten en de leesgragen die er het meest van genoten hebben, de schrijverskijkers en de boekenwurmen. De rest kijkt soaps, MTV, video en TNT) Het ministerie zet inmiddels het projectenbeleid door in de te verwachten nota Onderwijs en Educatie. | |
Enige deuren tegen elkaar opengezetKijkt de rest echt alleen maar TV enzovoorts? Als we prof. Kees de Glopper mogen geloven is dat uit de lucht gegrepen. Hij pakte het thema van de dag bij de kop: vormen het boek en de nieuwe media elkaars tegenpolen? Zoals het een wetenschapper betaamt, bakende De Glopper eerst zijn begrippen af: de nieuwe media zijn méér dan tv, radio en video: we hebben toch ook de educatieve software? Maar over de waarde van die software had de hooggeleerde spreker zo zijn twijfels. In elk geval vond hij het knap overdreven om televisiekijken en lezen als twee met elkaar worstelende bezigheden te beschouwen. Uiteraard was het onvermijdelijk dat hier, om wille van het overzicht, enige open deuren tegen elkaar werden opengezet, zodat het danig begon te tochten daarboven in de Linteloozaal van Oudaen: de TV besteedt aandacht aan het boek (ja, op de wijze van de boekverkopers Ros en Van den Heuvel of de neuzelaar Zeeman, mijn leerlingen spugen erop, als ze ze al zien, die denken dat ze verdwaald zijn in Ook dat nog!) en kinderen die veel kijken naar ondertitelde geïmporteerde programma's (hoeveel zijn er dat?) worden in het stadium van het technisch lezen taalvaardiger dan kinderen die dat niet doen. Misschien dat een taalbeheerser als De Glopper blij is met zulke minuscule resultaten, maar voor het lezen van literatuur zegt dit allemaal nog niks. | |
[pagina 85]
| |
Wat er misschien tegen televisiekijken is De Glopper noemde zelf vier negatieve aspecten die aan televisiekijken zouden kleven en wat hem betreft waren die nauwelijks geldig. Dat de TV tijd slurpt die vroeger aan lezen werd besteed was uit een onderzoek uit 1960 ongeveer wel gebleken, maar in later onderzoek niet bevestigd. Van verdringing van lezen door TV leek hem dus nauwelijks sprake. De Gloppers tweede belangrijke component in de tegenstelling lezen en televisiekijken is de ondermijning: de cognitieve houding die je bij lezen nodig hebt zou te lijden hebben onder het televisiekijken om vier redenen: er is sprake van een verzadigingseffect, de passiviteit van de lezer-kijker wordt door televisiekijken gevoed, door de veelheid en drukte van beelden is er sprake van concentratieverlies en omdat TV makkelijk is en je ervan genieten kunt, ondergaat lezen het lot van de depreciatie: is niet leuk, want je moet je ervoor inspannen. Leids onderzoek had opgeleverd dat er enige negatieve effecten zijn op de leesvaardigheid en de omvang van de lectuur - maar veel minder groot dan werd verondersteld. Amsterdams onderzoek bevestigde dit: enkele percenten verschil ten opzichte van vóór het televisietijdperk, niks om je zorgen over te maken. Welnee. De Glopper maakte de balans op: als je het lezen wilt bevorderen, zet je dan niet af tegen de televisie, maar zoek de bevordering elders, bijvoorbeeld, wat de kleineren betreft (maar de groten ook wel hoor Kees) door voor te lezen en een goed gebruik te bevorderen van de bibliotheek. Méér lezen als zodanig draagt nauwelijks bij aan de groei van de leesvaardigheid. Zomaar méér boeken lezen helpt dus niet. Bij kinderen die pas beginnen met lezen helpt méér wel, met name het voorlezen en daarbij is de ene manier ongetwijfeld beter dan de andere. Volgens een Amerikaanse onderzoeker is voorlezen met interactie (uitleg nu en dan, gesprekshouding) beter dan zomaar aan een stuk door voorlezen. Erg zeker is dit niet, vond Kees, op grond van de ervaringen van zijn eigen dochters van 8,5 en 5,5 (die moesten niets van dat interagerend voorlezen hebben), en hij bepleitte onderzoek. | |
De discussieIn de discussie roerden de projectmedewerkers zich. Waarom doen er zoveel meer meisjes mee met de leesprojecten dan jongens? Weten we of een goede documentaire over een boek of een schrijver leerlingen helpt om daarover te lezen? Een projectmedewerker van Fantasia wist het wel: Alleen als we ze naar die documentaire kunnen krijgen en dat werd, volgens hem, een vorm van slepen. Een andere ervarene vergeleek de discussie over het voor en tegen van televisiekijken ten opzichte van lezen met het gezeur over wel of geen stripboeken voor de klas. Uitgedoofde discussie. Wat hem betrof mochten ze het daarbij ook voor het onderwerp van deze bijeenkomst houden. Vergadering gesloten. |