| |
| |
| |
Wam de Moor
Indische duinen van Adriaan van Dis in klas en leeskring
1. Literaire analyse
1.1 De context
Jarenlang gewaardeerd als de bijna anonieme eindredacteur van NRC's Zaterdags Bijvoegsel. In kleine kring gekend als een krachtig verdediger - samen met Hans Ester en Gerrit Olivier - van Zuidafrika's witte balling Breyten Breytenbach. Schrijver geworden in 1983 met de alom besproken novelle Nathan Sid. In Casablanca laat hij zich zien als de vertellende bereisde Roel. In zijn drie reisboeken Een barbaar in China, Het beloofde land en In Afrika loopt de westerling op eieren, zich bewust van de eigen materiële voorsprong, maar ook geestelijke achteruitgang. Intussen wordt hij in eigen land op het schild geheven als de beste interviewer van schrijvers die ons land in het televisietijdperk gekend heeft, maar ongenadig onderuit gehaald wanneer Vrij Nederland van 22 augustus 1992 aantoont dat in Het beloofde land hele stukken zijn overgeschreven uit een vijf jaar eerder verschenen studie van de Amerikaanse antropoloog Vincent Crapanzano. ‘Nathan’ zei zijn moeder, ‘leer toch eens het verschil tussen mijn en dijn’ (Nathan Sid, p. 41). Aangeslagen trekt Van Dis, intussen ook schrijver van de puberteitsroman Zilver of Het verlies van de onschuld, zich terug uit de televisie, om zich in september 1994 te revancheren met de roman Indische duinen. Daarvoor nomineert men hem enige malen en de nominatie voor de Gouden Uil levert de uil zelf op: Vlaamse erkenning voor een on-Vlaamse, eerder cosmopolitische auteur.
| |
1.2 Indische duinen en Nathan Sid
‘Nathan was er nooit geweest, maar wel gemaakt’. Zo luidt de eerste zin van Nathan Sid. In de proloog van Indische duinen komt een moeder van drie meisjes zwanger aan in Nederland. Ook Van Dis zelf werd in Indië ‘ontvangen’ en in Bergen (NH) geboren, in 1946. Nathan = Van Dis. En ook: Nathan = niet Van Dis. Want fictie vult aan wat de feitelijkheden niet geven. Nathan komt voor in Nathan Sid en, zij het lichtelijk verstopt achter de letters van zijn naam, in Indische duinen.
‘Ook de smaak van slaag kende Nathan al jong. Pa Sid regeerde met de liniaal, Nathans drie oudere zusters trapten hem op zijn tenen en smoorden hem in hun apeliefde’. En: Nathans vader stond daar - op de met batik afgedekte hutkoffer tegenover Nathans bed - ‘zwaaiend in een witte korte broek en de in de oorlog doodgeschoten vader van zijn zusters droeg een plusfour met verband om zijn kuiten, poeties noemde zijn moeder dat.’ Zo lezen we het in de novelle. Dezelfde informatie geeft Indische duinen. Maar nu krijgen Jana, Ada en Saskia die als drie zusters herhaaldelijk genoemd worden in Nathan Sid en daar alleen op blz. 36 alle drie met name worden aangeduid, veel duidelijker gezichten, onderscheiden karakters en zij zijn in de zijluiken van het drieluik,
| |
| |
dat de roman is, de voornaamste personages. Het veel grotere middenluik wordt beheerst door de zoektocht van Nathan naar de ware aard en achtergrond van zijn vader Justin.
Indische duinen laat zich uitstekend lezen zónder dat de lezer aandacht schenkt aan Nathan Sid, maar in klas of leeskring kan men dat beter wél doen. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste geeft Nathan Sid heel globaal het kader waarbinnen de roman zich ontwikkelt en ten tweede laat een vergelijking van de twee boeken zien hoe volstrekt anders een auteur eenzelfde stof kan uitwerken.
Wat het kader betreft: in wezen is de vader van Nathan in de novelle en Nathan in de roman dezelfde man: knap, streng, stiefvader van de meisjes, vader van de jongen. In beide werken onderwerpt de moeder zich ogenschijnlijk aan het gezinsbeheer van haar man, maar volgt ze in feite haar eigen lijn. In beide werken is Nathan heel sterk bezig met de vraag wie toch deze vader is en of het hem wel mogelijk zal zijn zich van de gelijkenis met hem te bevrijden. Nathan Sid eindigt met die vraag en Indische duinen is de poging eens en voorgoed die gelijkenis als probleem van zich af te schudden: hetzij door de gelijkenis te kunnen ontkennen, hetzij door haar te aanvaarden en ermee te leven.
De tweede reden is van structurele aard: terwijl de novelle een buitengewoon losse constructie heeft - ze bestaat uit een snoer van vijftien kralen, momentopnamen uit het leven van het jongetje Nathan Sid -, is de roman een logisch geordend geheel. Van Dis kan zelfs het bezwaar te horen krijgen dat proloog (p. 5-15) en epiloog (p. 307-314) van de roman wel wat al te nadrukkelijk als parallel zijn neergezet. Tussen beide in kent de tekst de ik-verteller, maar proloog en epiloog zijn geschreven in de hij-vorm met de moeder van Nathan als degene in wie de lezer geacht wordt zich te verplaatsen. Nu is die verbinding tussen de proloog en de hoofdtekst heel causaal, maar omdat in de hoofdtekst Nathan meer en meer het belangrijkste personage wordt, is de afronding via de moeder m.i. te gewild. Aardig probleempje om met medelezers of leerlingen naar te kijken, dunkt mij.
| |
1.3 Het verhaal
De roman bestaat uit zes hoofdstukken, ingeleid en afgesloten met ongetitelde stukken van enkele bladzijden, die we als een proloog en een epiloog kunnen beschouwen.
De proloog (5-15) beschrijft hoe drie meisjes - Jana, Ada en Saskia-, met hun moeder en haar geliefde Justin op 30 april 1946 via IJmuiden Nederland binnenvaren. Het is de moeder die op deze bladzijden sterk geobserveerd wordt. Een sterke boerendochter keert terug naar haar vaderland, fysiek zwak en vol zorg voor de toekomst. Geen gelukkig begin: uit de koffers blijkt de meegebrachte thee gestolen. ‘Erger dan drieëneenhalf jaar kamp’ luidt de slotzin van deze proloog, en daarmee is meteen een belangrijk gegeven geïntroduceerd.
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
De titel van het eerste hoofdstuk geeft aan hoe vervreemd Nathan is geraakt van zijn zusters en zijn moeder. In ‘Dood aan de familie’ (17-65) staat ook letterlijk het sterven centraal. Zesenveertig jaar na de aankomst in Nederland is Ada aan kanker gestorven. Ze heeft een man, Maarten, die al half dement is, en een zoon, Aram, een jongen nog, voor wie Nathan vaderlijke gevoelens blijkt te koesteren. Met het sterven van de halfzuster is er voor het eerst de associatie met de vader (p. 19), wiens sterven neerkwam op een wild gevecht. Nathan was toen elf jaar. Aram nu veertien.
Ongetwijfeld zal een ervaren lezer bij het lezen van dit hoofdstuk associaties hebben met andere recente sterfbedverhalen die aan Van Dis' eerste hoofdstuk enige charme ontnemen. Het fysieke leed dat kanker stervenden berokkent is in Wolkers' Turks fruit voorgoed onder woorden gebracht. En de gedachten bij het sterfbed wekken de herinnering aan de schitterende monologen die in Wit is altijd schoon van Leo Pleijsier te vinden zijn. De karikaturale beschrijving van de wijze waarop een begrafenisondernemer dit hele hoofdstuk door een rol speelt is na zulke evocaties bij Maarten 't Hart en Jeroen Brouwers zelfs irritant. Wat mooi blijft zijn de persoonlijke reacties van de andere zusters en de verteller, zijn neefje en de echtgenoot.
Het verhaal van de begrafenisondernemer en de wake bij Ada's sterfbed worden verweven met de uiteenzetting over het verleden, met name wie toch de vaders waren van enerzijds de meisjes en anderzijds Nathan, en, aan de hand van Ada's dagboekblaadjes: het leven van de vrouwen in het Japanse vrouwenkamp. Het zijn die bladzijden (39-46) die aparte aandacht waard zijn. Wat bijvoorbeeld zal het oordeel zijn van leerlingen over Ada's houding tegenover een Japanse officier?
Nathans afkeer van zijn familie heeft onder meer te maken met de softe belangstelling van de moeder en Saskia voor het irrationele. Nathan herkent in Arams verlegenheid om na het sterven van zijn moeder zijn vriend te ontmoeten zichzelf na de dood van zijn vader. Hij wilde geen horloge hebben van ‘de hand die als hij strelen wil me onverwacht knijpt’, die van zijn vader (p. 51). Els Groeneweg (een bijfiguur) komt in Nathans herinnering als ‘mijn eerste stille liefde’ (46). Tijdens de condoléance ziet hij haar terug en is meteen weer verliefd (59). Els vertelt Nathan dat zijn halfzuster Jana in Canada ook kanker in vergevorderd stadium heeft. Ze spreken af elkaar te ontmoeten. Een tante (Nikki, 90 jaar oud) vertelt Nathan over het kamp (61) en spoort hem aan naar Jana te gaan. Zij wijst hem op zijn dubbele houding tegenover zijn vader (63).
| |
Tweede hoofdstuk
Het tweede hoofdstuk, ‘Akte van ontkenning’ (67-112), begint met een karakterisering van Nathans moeder als iemand die troost zoekt in de schimmenwereld, en daarin steunt Saskia haar. Nathan trekt zich terug, alleen Aram wil hij bijstaan. Herinnering: Nathan vertelt op het schoolplein hoe zijn vader, die aan een hartziekte lijdt, door de artsen om zeep wordt geholpen tijdens een mislukte operatie. In feite stierf hij aan de A-griep.
| |
| |
Het verleden krijgt nu meer en meer greep op Nathan. P. 72: ‘Ik besefte dat ik niet om Ada rouwde, maar om mijn vader. Ik dacht dat ik hem goed in bedwang had, vastgestampt onder zoden van cynisme, en nu piepte hij plotseling uit zijn graf. Jaren was mijn haat een houvast, alles wat ik deed of naliet kwam voort uit verzet tegen mijn vader. Hij beroepsmilitair, ik lakte mijn nagels om aan de dienst te ontsnappen. Hij een man van de klok, ik zonder en als het even kon te laat. Mijn haat was een bron van energie.’
Als hij zijn telefoon weer opneemt, begint Saskia over het verleden. En wij krijgen te lezen hoe Indische Nederlanders hun terugkeer ervoeren: genegeerd door de Nederlanders die het te druk hadden met de Wederopbouw. Saskia maakt Nathan duidelijk dat zulk een verleden alsnog verwerkt moet worden (74-81), maar hij houdt het af: komen haar problemen niet ergens anders vandaan? Tijdens een wandeling in de duinen bij Bergen zien Saskia en Nathan het koloniehuis terug waarin ze met drie andere Indische families hebben gewoond, in de ‘Indische’ duinen dus, en komt Nathan meer te weten over zijn vader, hoe in feite zijn halfzusters zijn vader voor hem hebben uitgezocht, zo mooi was Justin (84-91). Nathan krijgt via Saskia een brief van een tante die het beeld dat Nathan van zijn vader heeft wil bijstellen (92-94), en Saskia vervolgt haar zelfonderzoek: zij heeft gemerkt dat zij twee vaders wilde dienen en dat dit haar noodlottig is geworden (95-98). Na een gesprekje met zijn moeder over de briefschrijvende tante Edmee reconstrueert Nathan zelf, met behulp van een notariële acte, de familiegeschiedenis (101-110). Heel poëtisch is de anderhalve bladzijde waarmee dit hoofdstuk eindigt, van p. 110, r.2 van onder: ‘Familie. Je wordt gemaakt’ enz. tot einde hoofdstuk (p. 112). Ik zou mijn lezers zeker wijzen op de lyriek van deze passage.
| |
Derde hoofdstuk
Het derde hoofdstuk (‘Verduisterd oog’, 113-138) begint met een terugblik op het vertrek van Jana, zoveel jaar geleden, naar Canada (113-118). Nathan was toen negen. Jana vertrok met ruzie: ze was de lieveling geweest van Nathans vader (gesuggereerd: incest; Jana ‘vluchtte weg’ staat er). Haar man had gevaren en behoorde ook tot de Indische clan. Nathan wandelt met Aram door de duinen (119-128) en praat met hem over het sterven van zijn moeder. Volgt een herinnering aan de hond die Nathan als kind graag had willen hebben en hoe hij even driftig kan worden als zijn vader.
Die overeenkomst wordt nog eens bevestigd wanneer hij in het derde gedeelte van dit hoofdstuk Els Groeneweg opzoekt en met haar het verleden in Indië oproept. Ze citeert uit brieven van haar vriendin Jana, ze vult de informatie over de kampen aan, onder meer met het verhaal over het slaan door de Jappen bij niet-groeten, hoe kinderen als Els en Jana, eenmaal in Holland, als domkoppen werden behandeld (129-136), en tenslotte hoe charmant Nathans vader kon zijn (137-138) - wat Nathan voorlopig nog niet kan verdragen. Boos verlaat hij Els.
| |
Vierde hoofdstuk
Na deze aanloop naar het verleden brengt ‘In het gelid’ (139-211) de climax waaraan de roman zijn titel ontleent: de herinnering aan het leven van het ge- | |
| |
zin in het voormalige koloniehuis. Nathan roept in de ik-vorm, in de onvoltooid tegenwoordige tijd, een wandeling op met zijn vader bijna zeven jaar nadat het gezin is gerepatrieerd, Nathan moet dan zes zijn. Zijn vader en hij harden zich tegen de kou. De vader praat onderweg met wie hij tegenkomt. Die herinnering zet een hoofdstuk in waarin heden en verleden afwisselen, maar steeds de vader in het brandpunt van de vertelling staat. De verteller registreert intussen zijn eigen reacties op de herinneringen, zijn verzet, zijn opstandigheid, zijn bewondering ook voor de vechter die zijn vader blijkt te zijn. Hij voert een dialoog met hem (151-154). Hij vertelt een van zijn sterkt verhalen na (154-157) en vervolgt de dialoog (157-170). Hij realiseert zich dat hij van zijn vader ook de kunst van het vertellen heeft overgenomen (p. 159). Door informatie die Nathan van kampgenoten van zijn vader krijgt, merkt hij dat zijn vader meer respect verdient dan hij ooit heeft gedacht: moedig, acteur, stoer, de jappen de baas (170-175).
Feitelijk begint hier, naar mijn mening, een nieuw hoofdstuk. Van p. 175-211 wordt verteld hoe Nathan contact heeft met de briefschrijfster uit het tweede hoofdstuk, tante Edmee, halfzuster van zijn vader. Zij heeft in eerste instantie behoefte aan enig menselijk contact en haalt hem binnen als de verloren zoon. Er zijn twee sessies voor nodig om deze bron voldoende uit te putten, tussentijds maakt Nathan zich van haar los, maar tenslotte is hij te nieuwsgierig naar wat Edmee over zijn vader heeft te vertellen en keert hij bij haar terug.
Zij roept, bij alle bigotterie haar eigen - door Van Dis fraai neergezet -, meer dan wie ook het familieleven in het oude Indië op en releveert de Italiaanse afkomst van de familie en het Narcissus-gedrag van de grootmoeder Odile Didier, die haar kinderen wegstopte in plaats van ze te koesteren. Ze geeft Nathan uiteindelijk een collectie brieven in handen van zijn vader aan haar moeder en haar, waarin de eerste Bersiap-tijd wordt beschreven (191-195). Het is hier vooral het handschrift dat Nathan voor zijn vader inneemt: ‘Hier golfde zijn stemming op papier, hoop en wanhoop, hard en zacht streden om de regel.’ (193). Hij krijgt foto's te zien, tot en met die van een Justin in travestie: ‘De man die mij tot vent probeerde te slaan droeg een jurk’ (p. 196). Met al dat materiaal construeert Nathan nieuwe verhalen over zijn vader, zie bijvoorbeeld het verhaal van het kaalknippen (p. 202-205), waarvan hij tot zijn verbazing merkt dat hij op deze wijze met zijn vader in het reine komt (‘Ik had hem met zijn eigen verhalen getemd’, p. 205). Vragen blijven er, maar de rouw is voltooid, de zoon heeft zich verzoend met de vader.
| |
Vijfde hoofdstuk
Nu is er weer ruimte voor het heden, waar Aram Nathans steun nodig heeft en krijgt. Het vijfde hoofdstuk, ‘Driftzand’ (213-272), begint met het headbangersball waar Nathan Aram mee naar toe heeft genomen (213-221). Dat de 51-jarige verteller hier de nodige zelfspot aan de dag legt, spreekt vanzelf. Aram vindt het gezellig: ‘we waren net een gezinnetje’. En Arams vader heeft hem nodig: Maarten heet hij, net als de hoofdfiguur van Bernlefs Hersenschimmen. Toeval? In elk geval even zielig.
| |
| |
De herinneringen aan zijn jeugdjaren in de duinen blijven Nathan bezighouden. Hoe zijn vader de wezen haatte die ieder jaar vakantie kwamen houden en met de Indischmensen spotten. Dat cumuleert naar één gruwelijk moment waarop Nathan, dan al puber, door zijn vader wordt afgetuigd en prompt daarop wordt geveld door een geheimzinnig virus. Tijdens zijn ziekbed gaat hij lezen, voltrekt zich een stuk van zijn ontwikkeling, en voelt de liefde van zijn vader. Maar dan is er nog de herinnering aan de stok van het tafellaken (242-245) waarmee de vader de jongen trainde tijdens zijn revalidatie. Daarna volgt, tijdens de toenemende dreiging van de Koude Oorlog, de ziekte van de vader, en hoe deze een (m.i. te) lang verhaal vertelt, dat met de passage vanaf p. 222 dit hoofdstuk tot het taaiste van de roman maakt - zeker iets om op te letten bij de behandeling ervan. Het gedeelte vanaf p. 260 tot p. 272 is daarentegen opwindend geschreven en bevat de laatste stuiptrekking in het gevecht met de vader. Het eindigt weer bij Aram: hij heeft zijn oom niet meer nodig, is over zijn dieptepunt heen en zal zelf voor zijn vader zorgen.
| |
Zesde hoofdstuk
En zo keert de lezer als vanzelfsprekend terug naar het heden, waar na Ada nu ook Jana ten grave gedragen zal worden. ‘Op herhaling’ (273-304) heet het hoofdstuk toepasselijk. Allen verzamelen zich rond Jana in Canada om de begrafenis van Ada nog eens te beleven: ‘Vertellen dus, van kist tot rozentuin...de rouwadvertentie, de bloemen, wat we droegen, het weer, geen detail werd Jana bespaard.’ (p. 273).
Jana is opgegeven. Samen halen halfzussen, moeder en broer herinneringen op aan het verloren paradijs en Jana verdeelt de foto's van vroeger want haar man Errol zal ze toch maar bij de vuilnis gooien. ‘De schaar kliefde door de lucht, vroeger was verknipt.’ (279).
Nathan merkt dat hij vervreemd aanwezig is, maar gaandeweg zachter en liever wordt (281), gewoon maar zit en luistert als een vorm van houden van. Desondanks loopt het uit op een tragikomedie, een klucht zonder vrolijkheid, die de familie uit elkaar doet spatten. Nathan blijft een beetje buiten schot deze keer, praat met Saskia, neemt afscheid van Jana, hoort zijn moeder uit en belandt tenslotte alleen in de brede duinen van Cape Cod aan de Amerikaanse oostkust. Daar wordt in een laatste herinnering de vereniging van vader en zoon bevestigd (302-304).
| |
De epiloog
In de [epiloog] (307-314) neemt de verteller afstand: ‘De moeder had haar dochter begraven.’ (307). Na de begrafenis van Jana en de ontmoeting met haar kleinkind reist ze terug naar Nederland. Ze zou Ada en Jana wel achterna willen zweven, maar voelt zich verantwoordelijk voor Aram (niet eerder overigens!). Turend naar de gezinsfoto die Jana haar heeft gegeven, stelt ze vast dat Nathan en zijn vader ‘gek op elkaar’ waren, ‘je zag het op die foto’ (312). Een vraag die bij leerlingen op zal komen is, waarom de moeder, wanneer ze dit zo'n mooie foto vindt, toch even later met een handvol snippers zit?
Rest alleen de beweging van het begin, want een roman moet toch symmetrisch zijn: ‘De gezagvoerder zei dat Nederland nu voor hen lag, het vliegtuig
| |
| |
zette de landing in. Iemand had de luikjes naar beneden gedaan, het ochtendlicht kierde langs de randen. De moeder wilde de kust zien, ze schoof haar luikje op en keek omlaag. Ze zag alleen maar golven.’ Einde boek.
| |
2. Didactische analyse
Uit de samenvatting van de roman is duidelijk dat Nathan, als hoofdpersoon en ik-verteller van het eigenlijke verhaal, de protagonist is met zijn vader als de belangrijkste antagonist. Daarnaast fungeren zijn moeder, twee van zijn drie halfzusters (Saskia en Jana), tante Edmee en Els Groeneweg als ‘helpers’ in de oplossing van het conflict met zijn ouders. De roman is bij uitstek geschikt voor een verhaalanalyse zoals door Mieke Bal is gesuggereerd met het functieschema van Genette als hulpmiddel. Een aantal opdrachten en vragen laten zich uit de navertelling gemakkelijk afleiden. Ik heb de accenten voldoende aangegeven.
Leeskringen zouden dit boek uit twee richtingen kunnen benaderen. De ene richting is die van de Indische letterkunde, waarbij men dan in verband met de thematiek van de kampen denkt aan de boeken van Brouwers, Ferguson en Kousbroek, in verband met het kolonialisme aan Max Havelaar, Heren van de thee en Een kolonie is ook maar een mens. De andere richting die men zou kunnen kiezen betreft het deelaspect van het sterven van Ada, Jana en de vader. Daarbij denkt men meteen aan andere indrukwekkende sterfverhalen, zoals ik die in de samenvatting van het verhaal heb genoemd.
Van de opdrachten die ik hieronder formuleer zijn de meeste vooral bedoeld om de belangrijkste gedeelten van de roman met extra aandacht te bekijken en te bespreken. Sommige zijn nadrukkelijk voor de klas bedoeld, met andere kan een leeskring die meer is dan een kring, gestuurd door zijn begeleider, zeker ook veel beginnen.
De vragen en opdrachten zijn drieledig: deelvragen dienen alleen als ondersteuning van de opdracht, varianten zijn ter vervanging van een opdracht of deelvraag. Uiteraard beroem ik mij niet op volledigheid: men moet ook nog zijn eigen vragen kunnen stellen.
| |
Opdracht 1 Individuele opdracht
Lees p. 5-15 en let daarbij vooral op het gedrag van de moeder. Wat is er met haar aan de hand? Noteer je bevindingen. Lees vervolgens de laatste bladzijden, p. 307-314, en volg hier eveneens het gedrag van de moeder. Bedenk wat er tussen het begin en dit laatste gedeelte gebeurd kan zijn en schrijf dit op als een synopsis van de roman.
Zo'n creatieve opdracht is bijna altijd een zinvol begin van een analyse waarbij leerling en leden van een leeskring zich betrokken gaan voelen.
| |
Deelvraag 1a
Waarom zit de moeder van Nathan, wanneer zij in het vliegtuig dat haar naar Nederland terugbrengt naar de mooie gezinsfoto (p. 312) gekeken heeft, even later met een hand vol snippers?
| |
| |
| |
Opdracht 2 Groepsopdracht
Let bij het lezen in het bijzonder op de passages die te maken hebben met de verstandhouding tussen Nathan en zijn vader. Wat is Nathan voor een man en wat is zijn vader voor een man?
Hoe wordt voor ons het beeld van de vader zichtbaar? Is dat betrouwbaar of heeft Nathans moeder gelijk wanneer zij Nathan wijst op andere karaktertrekken van zijn vader?
| |
Opdracht 3 Groepsopdracht
Volg met je groepje wat er geschreven wordt over Ada, Saskia, Jana en Els Groeneweg. Stel dat je Ada zou kunnen schrijven wat er na haar dood gebeurd is met de familie, wat zou je dan wél kunnen schrijven en wat niét van alles wat je gelezen hebt? En waarom.
| |
Deelvraag 3a
Lees p. 39 - 46. Het gaat hier om het dagboek van Ada. Wat is je mening over Ada's houding tegenover de Japanner die haar in het hospitaal bezocht? Zou je zelf net zo gereageerd hebben of anders? Hoe dan?
| |
Deelvraag 3b
Op p. 74 - 81 en 95 - 98 staat Nathans halfzuster Saskia centraal. Welk probleem vertegenwoordigt zij in deze bladzijden? Schrijf een brief waarin je Saskia, op grond van wat je gelezen hebt, raad geeft.
| |
Opdracht 4 Individuele opdracht
Wanneer je de roman in zijn geheel gelezen hebt kun je vaststellen welke thema's de belangrijkste zijn. Ga dan na in hoeverre het begin en het slot hier op aansluiten. Het antwoord is van belang voor de vraag in hoeverre alle onderdelen van een roman functioneel zijn voor het geheel.
| |
Vraag 5 Algemene vraag
Waarom heet het vierde hoofdstuk ‘In het gelid’? Wie is de hoofdfiguur van dit hoofdstuk en waarom zou je dit het kernhoofdstuk van de roman kunnen noemen?
| |
Deelvraag 5a
Als je het vierde hoofdstuk in tweeën moest delen (bijvoorbeeld omdat het aan de lange kant is) waar zou je dan de scheiding leggen en wat staat dan in beide delen centraal.
| |
Opdracht 6a Groepsopdracht
Verzamel met je groep de passages in de roman die met de beschrijving van de Indische kampen te maken hebben. Is het beeld dat uit deze beschrijvingen naar voren komt vergelijkbaar met het beeld dat de concentratiekampen van de nazi's, zoals dat bij geschiedenis is geschetst, bij jullie is gevormd?
| |
| |
| |
Opdracht 6b Individueel
In Bezonken rood heeft Jeroen Brouwers een angstwekkend beeld opgeroepen van het vrouwenkamp Tjideng. Als je dat boek toevallig ook kent, vergelijk dan eens de wijze waarop Van Dis over de kampen schrijft met de manier waarop Brouwers dat doet. Onderscheid bij Van Dis wel de mannenkampen van de vrouwenkampen.
| |
Opdracht 7 Individueel
Er staan in Indische duinen een paar bladzijden die duidelijk anders geschreven zijn dan de overige. Kun je deze noemen en aangeven waarom je denkt dat Van Dis ze zo geschreven heeft?
| |
Variant 7
Sommige bladzijden in deze roman wijken qua stijl duidelijk af van andere. Bladzijde 110, regel 2 van onderen tot aan het einde van het hoofdstuk (112) is zo'n passage. Lees hem en geef aan met welke stijlmiddelen Van Dis hier een bepaald effect bereikt.
| |
Opdracht 8 Individueel
Lees het volgende kenmerkend fragment uit Nathan Sid en geef aan in welke opzichten je het aan Indische duinen doet denken.
‘Nathan lag, terwijl zijn moeder bij het aanrecht rommelde, op zijn rug op de keukenvloer. Hij soesde met zijn ogen dicht in de zon. Hij kon veel met zijn ogen dicht. Hij bladerde dagdromend door de mooiste albums en schreef blind verhalen met een tien voor spelling. Achter zijn oogvel zweefde een wereld zonder fouten.’ Hij kijkt naar zijn moeder, hij sluit zijn ogen en ‘zag een Indische tuin waar vogels vlogen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea. Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. Zijn vader liep er ook, met een geweer en oranje medailles op zijn borst. Nu keek hij hem strak aan. Nathan deed zijn ogen weer open. Hij wilde zijn strenge vader helemaal niet zien. Stiekem dacht hij hoe fijn het was een halve wees te zijn, nooit meer slaag en veel meer knuffels.’ Maar zijn moeder vertelt Nathan hoe beroerd de jeugd van Pa Sid is geweest; de roos van Soerabaja, Pa Sids moeder, was een gemeen type, dat haar kinderen sloeg en in het weeshuis plaatste. Nathan besluit de vader te verdedigen. Maar de vrees bekruipt hem net zo te zijn of te worden als zijn vader, want hem is gezegd dat hij even driftig en gulzig is als Pa Sid, spilziek en onbeheerst: ‘Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.’
|
|