| |
| |
| |
Wam de Moor
Overweldigd door een oeverloos verdriet
Primo Levi's heimwee naar het verlorene
Op zaterdag 11 april 1987 maakte de Italiaanse schrijver Primo Levi, 67 jaar oud, 42 jaar na de Tweede Wereldoorlog een einde aan zijn leven. Het viel, zo zegt men, te zwaar om zonder vrienden te leven. Nog geen maand eerder was de eerste Nederlandse vertaling van zijn werk verschenen. Het periodiek systeem, eenentwintig verhalen over zijn leven, dat zijn harde en bittere kern vond in het concentratiekamp Auschwitz.
Twee jaar voor zijn dood was Levi in het Amerikaans-joodse maandblad Commentary tot onderwerp van discussie gemaakt door Fernanda Eberstadt. Hij zou te afstandelijk hebben geschreven over zijn ervaringen in Auschwitz. Over de oceaan heen verdedigde in het Nederlandse culturele tijdschrift De Gids J.R. Evenhuis Levi's vermeend gebrek aan engagement door te wijzen op de bijzondere vorm van jood zijn die zijn leven heeft beheerst.
Of het nu nodig was om Levi te verdedigen tegen wat zo overduidelijk een vertekende kijk inhield op zijn meesterwerk Is dit een mens? is vers twee, maar voor begrip van Levi's werk is het in het algemeen nuttig zijn joodse identiteit te omschrijven. In Italië leefden, toen Mussolini in 1938 onder invloed van zijn groeiende relatie met Hitler de rassenwetten uitvaardigde, voornamelijk geassimileerde joden, mensen die zich net zo Italiaans voelden als bijvoorbeeld christenen. In zijn roman Zo niet nu, wanneer dan laat hij een van zijn personages over Italiaanse joden vragen: ‘Hoe kun je ze van de anderen onderscheiden als je ze tegenkomt?’ En het antwoord luidt: ‘Dat kun je ook niet. Is dat geen gek land? Er zijn er overigens niet veel; de christenen bekommeren zich niet om hen, en zij bekommeren zich er weinig om dat ze jood zijn. Er is in Italië nog nooit een pogrom geweest, zelfs niet toen de Kerk van Rome de christenen tegen de joden ophitste en beweerde dat ze allemaal woekeraars waren, zelfs niet toen Mussolini de rassenwetten instelde, zelfs niet toen Noord-Italië door de Duitsers bezet was’, enzovoorts.
Levi voelde zich veel meer een ingezetene van Piemonte dan jood. Als Italiaan sloot hij zich in 1943, toen de nazi's ook Italië binnen hun invloedsfeer wilden brengen, aan bij een groep partizanen in de bergen, en die activiteit werd hem noodlottig. Nog in hetzelfde jaar werd hij gevangengenomen en in 1944 op transport gezet naar Auschwitz. Hij werd, zoals hij later zelf schreef, jood gemaakt door wat hem in het concentratiekamp overkwam: ‘Iemand bepaalde zonder enige grond, dat ik anders en inferieur was: als natuurlijke reactie voelde ik mij in die jaren anders en superieur’.
| |
Heel concreet en heel precies
Als schrijver bleef Levi de liefhebber van exactheid die de chemicus kenmerkt. Zijn verhalenbundel Het periodiek systeem, waarmee wij deze schrijver in Nederland leerden kennen, speelt met de verworvenheden van de che- | |
| |
mie. Zelf geeft de auteur precies aan wat het bijzondere is van zijn stijl en zijn vormgeving, als hij schrijft dat zijn vak als chemicus hem heeft geleerd concreet en heel precies te zijn en zo objectief als maar mogelijk is. Alle eenentwintig verhalen hebben een titel gekregen naar een scheikundig element van het periodiek systeem. Levi speelt daar fascinerend mee. Stoffen als zink, ijzer, nikkel of goud roepen associaties op met gebeurtenissen uit zijn verleden, met het karakter van mensen die zijn metgezellen waren in een bepaalde periode.
Laat ik concreet aangeven wat ik bedoel. Het eerste hoofdstuk noemde hij ‘Argon’. Argon is de benaming voor een trage stof, een zeldzaam gas, het komt in de hoeveelheid van 1 procent voor in de lucht. Die trage stof nu doet hem denken, schrijft hij, aan zijn voorouders. Mensen die wel hard werkten, maar: ‘inert waren ze ongetwijfeld wel in hun innerlijk, geneigd tot vrijblijvende speculaties, geestige gezegdes, elegante, spitsvondige en tot niets verplichtende discussies’. En vervolgens licht Levi het doopceel van zijn ganse voorgeslacht en laat een uitvoerig vocabulaire van begrippen en termen uit de familie op de lezer los. In het tweede verhaal is waterstof de chemische stof, en die verbindt Levi aan het verhaal van zijn puberteit; in het derde voert zink ons naar de studiejaren en de eerste liefde, eindigend met de Verhängnisvolle zin: ‘Het was of ik een slag gewonnen had, nietig maar beslissend, tegen de duisternis, de leegte, en de vijandige jaren die ophanden waren.’ Want daarna komen ook de jaren van de verschrikking onder het beheer van de stoffen.
Dat periodiek systeem berust dus op de basisprincipes van de scheikunde, en er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om in te zien dat Levi het in zijn boeken over de basisprincipes van het leven wilde hebben. Hoe zit de mens in elkaar? Wanneer is hij wat hij hoort te zijn: mens? Wanneer en waarom gaat het verkeerd? Schrijven diende dit doel, het altijd zoeken naar het juiste antwoord.
Na deze door Frida De Matteis-Vogels prachtig vertaalde bundel Het periodiek systeem verschenen in korte tijd drie andere boeken van Levi in vertaling. Eerst Is dit een mens, het even beklemmende als bevrijdende relaas van zijn verblijf in het kamp Buna-Monowitz bij Auschwitz. Daarna een selectie uit zijn gedichten (Op een onzeker uur) en het buitengewoon humaan en geestig geschreven verslag van de terugkeer naar zijn vaderland: Het respijt. Vervolgens vertaalde De Matteis-Vogels ook het overige werk van Levi. Daar hij een auteur is die we in het Europese literatuuronderwijs ruime aandacht moeten schenken, wil ik over zijn voornaamste boeken een paar notities maken.
| |
‘Mijn gedichten zijn niet bijzonder’
Levi schreef zijn egodocumenten niet egocentrisch, maar met een op-merkelijk gevoel voor het goede in de ander. Zijn werk wordt gedragen door de vraag naar menselijkheid. Zelfs in de beulen van Auschwitz is hij daarnaar op zoek. ‘Ik ben een mens’, zegt hij in zijn voorwoord bij de gedichtenbundel Ad ora incerta. Hij schreef zijn schaarse gedichten ‘om een idee of een beeld over te brengen’. Maar zonder er veel werk van te maken: ‘ik ken de theorieën van de dichtkunst slecht, ik lees weinig gedichten van anderen, ik geloof niet in
| |
| |
de heiligheid van de kunst, en geloof al net zomin dat mijn gedichten bijzonder zijn’. En de zesendertig korte gedichten die door vertalers Maarten Asscher en Reinier Speelman zijn geselecteerd, bevestigen die laatste uitspraak.
In die gedichten hoort men de weerklank van het ernstige proza van Is dit een mens, maar nu appelleert Levi aan ons mededogen met de slachtoffers van Auschwitz-Birkenau en Buna-Monowitz:
Bedenk of dit een man is,
Die om een half brood vecht
Die sterft door een ja of een nee.
Dit schrijft hij op 10 januari 1946. Geen fraaie, dwingende poëtische beelden, geen metaforen, maar de rauwe werkelijkheid. ‘Opstaan!’, in het Pools ‘Wstawác’, is een bevel dat hem bijblijft, de wrede onderbreking van de droom van ‘terugkeer; eten; vertellen’. In Is dit een mens vind ik het verhaal over de droom terug, als een der smartelijkste vormen van eenzaamheid en heimwee. Maar ook het ergste dat Levi overkomt is voor hem nog aanleiding om vérder te denken over het leven en de dood en de dingen, altijd verder dan het ene moment waarop het verschrikkelijke plaats heeft.
De Hel van Dante, de Omzwervingen van Odysseus door Homerus, dat zijn de grote werken die zich meanderen door zijn oeuvre. Hij las niet veel gedichten van anderen, schreef hij, maar zonder Eliot (‘This is the way the world ends / Not with a beng but a whimper’), Rilke, Catullus, Heine, Dante, Villon en Coleridge zouden deze gedichten niet op deze wijze geschreven zijn. Steeds opnieuw moeten de schimmen van de achtergeblevenen, die op een onzeker uur in zijn leven opdoemen, verdreven worden naar het schimmenrijk:
Keer terug in jullie mist.
Het is mijn schuld niet dat ik leef en adem
En eet en drink en slaap en kleren draag.
Dat gedicht schreef hij maar een paar jaar voor zijn dood, op 4 februari 1984. Zijn aangeboren vitaliteit was uiteindelijk niet bestand tegen de druk van de klaagstemmen die hem achtervolgden en het ontbreken van respons in zijn naaste omgeving.
| |
De aandacht voor het detail
Welke geestkracht heeft deze schrijver bezeten, dat hij in staat was om in zijn mooie, doelgerichte proza nooit mensen tot vijanden te verklaren en zoveel schitterende vriendenportretten te schilderen? Zijn relativeringsvermogen en zijn gevoel voor humor hebben hem ogenschijnlijk nooit meer verlaten. Maar de herinneringen zijn hem blijven teisteren. In Is dit een mens houden ze hem onafgebroken gevangen, al doet hij manhaftige pogingen in de vijand de mens te blijven zien. Maar de vernedering en de ontmenselijking zijn zonder einde. ‘Spiegels zijn er niet, maar we zien ons beeld om ons heen, weer- | |
| |
kaatst in honderd lijkbleke gezichten, in honderd ellendige, smerige hansworsten.’ (p. 27). Dat beeld is voor Levi het teken van de werkelijkheid: ‘we liggen op de bodem’.
Dit kamprelaas van Levi is in de aandacht voor het detail een van de aangrijpendste beschrijvingen van het concentratiekamp die er bestaan. Levi kijkt heel scherp naar zichzelf en anderen. Hij ziet zich tussen zijn medegevangenen naakt in de rij staan bij de dokter. Slapen met tweeën op een plank van 60 cm breed, de hoofden bij elkaars voeten, op het hoogste van drie britsen boven elkaar. De strontemmers legen. De marteling van het opstaan beleven. De eindeloze honger. Het zijn handelingen die men nergens zo evocatief, zo beeldend beschreven vindt. De strijd om te overleven is meedogenloos. Zwakken en sterken tekent hij in hun handelen. Het zijn onthutsende reddingsverhalen. Kenmerkend voor Levi's houding is, dat hij ook nu bevrijdende taferelen waarneemt. Zoals ook Durlacher zich in Theresienstadt optrekt een het huiselijk tafereel van een sokkenstoppende vrouw.
Maar het heimwee dat Levi soms overmande, juist op ogenblikken van hoop, bevangt hem hier in de eerste nacht na de komst van de bevrijders: ‘alsof er een dijk doorbrak, juist op het ogenblik waarop alle dreiging geweken scheen en de hoop op een terugkeer naar het leven niet langer onzinnig meer was, voelde ik me overweldigd door een nieuw, oeverloos verdriet, dat tot dusver onder andere, dringender nood bedolven had gelegen, weggedrukt naar de randen van mijn bewustzijn: het verdriet van ballingschap, heimwee en eenzaamheid, het verdriet om mijn verloren vrienden, mijn verloren jeugd en het heir van lijken om mij heen’ (p. 13).
In februari 1944 was hij in Auschwitz gekomen en had daar een jaar gezwoegd in het werkkamp met de chemische fabriek van Buna-Monowitz. Hij overleefde het, dankzij een sterke geestelijke en lichamelijke gezondheid, dankzij het voedsel van de ‘vrije’ Italiaanse arbeider Lorenzo, over wie hij nog in de jaren '80 in Lilit en andere verhalen zou schrijven, en dankzij een relatief gunstig verblijf in het laboratorium van de fabriek in plaats van in de kou. Maar de spoken van Auschwitz stonden dag en nacht om hem heen.
| |
Niet bevrijd, maar bevreesd
Toen Primo Levi op 15 oktober 1945, na een jaar Auschwitz mét SS-ers en drie maanden zonder hen, en na een barre dooltocht van een half jaar door Rusland van noord naar zuid en vervolgens door Roemenië, Hongarije, Tsjechoslovakije en tenslotte Oostenrijk Duitsland binnenreed om vandaaruit het laatste stuk naar zijn stad Turijn af te leggen, voegde zich plotseling bij de grenzeloze moeheid van hem en zijn lotgenoten een ontzaglijke emotie van verzet en spanning.
‘We hadden het gevoel elke Duitser iets te zeggen te hebben, iets ontzaglijks te zeggen te hebben, en dat elke afzonderlijke Duitser ons iets te zeggen had; we voelden de behoefte de rekening op te maken, te vragen, te verklaren en te bespreken’. Hij voelde zich tussen schuldenaars die hun schulden weigerden te betalen. Maar tegelijkertijd laat het relaas zijn vrees voor de toekomst zien: ‘Waar moesten we de kracht vandaan halen om weer te leven, de barrières te
| |
| |
slechten, het struikgewas dat bij elke afwezigheid spontaan opschiet, om elk leeg huis, elk verlaten leger?’ (221). Plotseling beseft hij dat de lange terugreis een tijd van respijt is geweest, ja, ‘een onschatbaar, onherhaalbaar geschenk van het lot’.
En opeens eindigt een boek, dat de lezer volledig inpalmt door de bijna opgewekte, nostalgische toon waarmee gebeurtenissen en karakters worden beschreven, in mineur: ‘pas na maanden verdween de gewoonte om met mijn ogen naar de grond te lopen, alsof ik daar iets zocht om te eten of haastig in mijn zak te steken en te ruilen voor brood; en nog altijd bezoekt me, soms met korte, soms met lange tussenpozen, een droom vol verschrikking.’
| |
Terugkeerverhalen
Sinds Draussen vor der Tür zijn er vele terugkeerverhalen verschenen, van Borchert tot Böll en van Voeten tot Presser. Het respijt is het meest verbazingwekkende. In verrassende observaties brengt Levi personages tot leven. Het groepje kinderen van Auschwitz, waarmee hij te maken krijgt als de honderd overlevenden van Buna naar het hoofdkamp zijn gebracht. De mannen met wie hij de thuisreis aanvaardt. En er is nog iets bijzonders mee aan de hand: Vanaf het ogenblik dat Levi samen met een medegevangene uit de trein stapt en zelf zijn weg gaat zoeken in het overbevolkte Krakau - het wemelt er van de vrijgelaten Häftlingen -, krijgt Het respijt door de lichte toets die de auteur aanslaat, ogenschijnlijk het karakter van een schelmenroman. Ogenschijnlijk, omdat toch telkens opnieuw de werkelijkheid te ernstig blijkt. Levi moet ontdekken dat de buitenwereld zich niet voor de ex-gevangene openstelt, zeker niet wanneer deze een jood is.
Het respijt is als een Odyssee. Zo ook ervaren door de schrijver die herhaaldelijk verwijst naar Homerus' dichtwerk, en zich vereenzelvigt met Odysseus, ‘de man die veel geleden heeft’. Van kamp tot kamp gaat hij verder, telkens verblijvend met wisselend gezelschap, steeds onder toezicht van de Russische soldaten. ‘Het waren maanden van nietsdoen en betrekkelijk comfort, en daarom vol schrijnend heimwee. Heimwee is een fragiel, subtiel verdriet, essentieel anders, menselijker dan de kwellingen die we tot dusver hadden doorstaan: slagen, kou, honger, angst, nood, ziekte. Het is een helder en zuiver maar dwingend verdriet: het doortrekt alle ogenblikken van de dag, laat geen ruimte voor andere gedachten en doet je verlangen te vluchten.’ (p. 153).
Verbazingwekkend is dat deze slachtoffers van de oorlog zonder noemenswaardige bijstand van autoriteiten en verzorgende instanties naar huis konden terugkeren. Dat zij op weg gingen zonder te weten waarheen men hen vervoerde, begeleid door zeven jonge Russische soldaten die ook van niets wisten. Dat zij overal de ervaring opdeden nauwelijks welkom te zijn. Hoe mild ook geschreven: Het respijt is, niet minder dan Is dit een mens, een aanklacht tegen de onmenselijkheid van de mensheid, nu niet tegen de nazi's, maar tegen de vrije wereld.
Welke van deze twee aanklachten, na zoveel jaren, het meest heeft meegespeeld bij de uiteindelijke ‘terechtstelling’ van Primo Levi, zijn dood, is een vraag die zijn werk de lezer blijvend voorhoudt.
| |
| |
Hij bezat de intelligentie, het talent en de geestkracht om één jaar voor zijn sterven in de schitterende essaybundel De verdronkenen en de geredden de volmaakte analyse van Auschwitz te trekken. Systematisch gaat hij daarin na wat de componenten zijn van het bedrijf dat de nazi's uitvoerden en waarvan de joden de slachtoffers werden. Hoe de eerste berichten over de kampen bekend werden, wat de rol van beul resp. slachtoffer inhield, hoe de herinnering aan het kwaad door die rol getekend wordt, hoe er een grijze laag van slachtoffers die zelf collaboreerden tussen slachtoffers en beulen ontstond, de nuances van de schaamte zelf overleefd te hebben (zie bv. p. 75-77 over de onbedwingbare lust om de waterdruppels uit een vastzittende kraan voor zichzelf te houden en met niemand te delen), het verlangen en tegelijk dikwijls het onvermogen om te communiceren, het ‘nutteloze geweld’ (de kale wagons zonder latrine, het telkens naakt opdraven, het ontbreken van lepels, de tatoeagenummering), de zelfmoord van de filosoof Jean Améry, en enkele onderwerpen meer - tezamen een even heldere als gedistantieerde beschouwing die ook nog in de eigen tijd van de tachtiger jaren is verankerd.
| |
In de neorealistische traditie
Het werk van deze chemicus, die schrijver werd, is een wonder. Nooit eerder verscheen een verslag van Auschwitz - en er zijn er vele -, dat zo verbazingwekkend realistisch beeldend en terughoudend tegelijk is. Nooit eerder las ik over de terugkeer naar huis een zo ontspannen geschreven relaas, dat ons tegelijkertijd geen der teisterende ontberingen onthoudt. En over welke fantasie hij beschikt, heeft hij in ander werk laten zien, onder meer in de roman over de joodse partizanengemeenschap, Zo niet nu, wanneer dan? (1988) en de schelmenroman De kruissleutel (1989).
Marie-José Heijkant heeft er op gewezen hoezeer in de Italiaanse cultuur na de Tweede Wereldoorlog het verlangen om af te rekenen met het vooroorlogse fascisme aanwezig was. Zij plaatst, in een bijdrage in Een halve eeuw geleden (Kok Agora, Kampen), Levi's hier genoemde werk in de stroming van het neorealisme: ‘Gedachtig het neorealistische principe dat wat waar is vanzelf mooi is, worden fantastische en esthetische elementen rigoreus verbannen uit dit verslag. De feiten spreken voor zich, de waarheid staat garant voor de waarde van wat bedoeld is als een objectieve juridische aanklacht.’ (p. 107). Ik vind dit in zijn algemeenheid te sterk aangezet: voor Het respijt gaat de uitspraak op, maar in Is dit een mens? zorgt de esthetisch onder woorden gebrachte reflectie voortdurend voor een mild strijklicht op het bestaan van alle dag. Levi zelf vond: ‘het leek me ongepast voor de getuige die ik ben, opdringerig zelfs, om op de stoel van de rechter te gaan zitten; daarom heb ik elk expliciet oordeel opgeschort, terwijl de impliciete oordelen duidelijk aanwezig zijn.’
Het lijkt deze houding te zijn die in het Amerikaans-joodse tijdschrift werd veroordeeld, maar die nu juist, in de ogen van de kritiek Is dit een mens? en Het respijt tot de meesterwerken maakt die zij zijn.
|
|