Tsjip. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Elianne Muller
| |
Wat wil Durlacher?In de kern wil iedere schrijver over de jodenvervolging hetzelfde: er moet getuigenis worden afgelegd om de slachtoffers te gedenken en te eren, om het eigen verdriet een uitweg te geven en om de wereld te laten zien en horen wat | |
[pagina 50]
| |
er is gebeurd, opdat het niet vergeten wordt en herhaling voorkomen kan worden. Durlacher verenigt al die doelstellingen in zijn werk, en voegt er nog enkele aan toe. In de lange jaren dat hij nauwelijks kon spreken over zijn oorlogsherinneringen en waarin hij vooral de herinneringen aan Auschwitz naar eigen zeggen had ‘dichtgemetseld in zijn geheugen’, stapelden wel de vragen naar de achtergronden, oorzaken en gevolgen van de jodenvervolging zich op. Toen hij eenmaal de noodzaak van het schrijven inzag en zocht naar vormen om zijn verhaal te vertellen, besloot hij zijn geschiedenis in een breder perspectief te plaatsen en wetenschappelijk te onderbouwen. In Strepen aan de hemel zegt hij over zijn doelstellingen (p. 89): Ik wilde - en wil - het ‘waarom’ en het ‘hoe’ van onze catastrofe weten en daarmee mijn eigen coördinaten leren kennen. Hoe hadden wij geleefd en overleefd, hoe was onze bevrijding, hoe onze thuiskomst? De antwoorden op die vragen blijken vaak schrijnend te zijn en de pijn van de schrijver nauwelijks te verzachten. Maar een ander doel wordt wel bereikt: door de combinatie van controleerbare historische feiten en persoonlijk getuigenis, op literaire wijze vorm gegeven, blijft de informatie in het geheugen van de lezer gegrift. Hij wordt aan het denken gezet en tot stellingname gedwongen. Op deze doelstelling legt Durlacher, getuige interviews, sterk de nadruk: Ik schrijf ook niet omdat ik sympathie voor ons wil opeisen, nee, het gaat mij om tolerantie, dat kinderen weten dat ze niet mogen discrimineren. Ook bij het schrijven van het meer literaire werk, Drenkeling en Quarantaine, stond die doelstelling voorop. Van de lezer van deze literatuur wordt daarmee een ander soort aandacht gevraagd dan van de lezer van ‘gewone’ literatuur; ik zal daar in het tweede gedeelte, ‘Ontvangst en waardering’, verder op ingaan. | |
GetuigenisliteratuurAan Durlacher is de afgelopen jaren geregeld de vraag gesteld of hij hoopvol gestemd is over de effecten van zijn schrijverschap. Ik citeer uit een interview uit 1994. Het gesprek gaat ondermeer over het feit dat mensen in de regel bar weinig leren van oorlog en onderdrukking: ‘Schrijft u uw boeken in de hoop dat er toch wel een beetje geluisterd wordt?’ ‘Dat hoop ik, dat hoop ik. Maar ik ben er helemaal niet zeker van. Ik hoop alleen dat een jongere generatie weet waartoe discriminatie, vooroordeel, kan leiden. En ik schrijf, misschien klinkt dat bijbels, in de hoop een paar rechtvaardigen te bereiken. Ik kan niet meer, wil niet meer, in nationaliteiten, groepen, collectiviteiten, denken, zo van: dè Duitsers zijn slecht, dè Fransen zijn zus, enzovoorts. Nee, overal zijn goede en, helaas, verschrikkelijk slechte mensen. Ik hoop dat vanwege die paar rechtvaardigen de wereld mag blijven draaien.’ Meteen na de oorlog werd door joodse schrijvers en filosofen als Primo Levi en, meer recent, György Konrád de nadruk gelegd op het feit dat alleen getuigenisliteratuur die sober en helder was, gelezen en begrepen zou worden. Gerhard Durlacher is zich daar sterk van bewust. Aan zijn teksten is te zien dat hij heeft geworsteld met de vormgeving en verwoording van zijn | |
[pagina 51]
| |
herinneringen, maar wat er uiteindelijk staat is helder, begrijpelijk, weliswaar sterk emotionerend maar niet verpletterend. Voor veel herinneringen vindt hij overigens nog altijd de woorden niet, getuige het hierboven gegeven citaat uit Quarantaine. Ook in Strepen aan de hemel werd al duidelijk dat de jaren in Auschwitz nauwelijks benoembaar zijn en in De zoektocht blijkt Durlacher beter in staat de kampherinneringen van zijn medegevangenen weer te geven dan die van hemzelf. Soberheid in de weergave kan de schrijver zelf behoeden voor te sterke emoties, maar minstens zo belangrijk is dat de lezer niet murw geslagen wordt. In een televisie- interview uit 1993 zegt Durlacher hierover: Ik schrijf zodanig dat ik niet verwond, tenminste dat hoop ik. Zodra iets te gruwelijk is, wordt het weggelegd, niemand leest het meer. (...) Ik schrijf alleen die dingen die ik kàn schrijven, gruwelijke dingen zult u nergens kunnen vinden bij mij (...). De verschrikkelijkste dingen, die onuitsprekelijk zijn, moet je terzijde laten. Wanneer Durlacher zo sterk rekening houdt met het incasseringsvermogen van de lezer, biedt het schrijven hem zelf dan nog enige verlichting? En is er in het algemeen sprake van verwerking van het verleden door er over te schrijven? Ook hierover is hij duidelijk: bevrijding van het verleden, daadwerkelijke verwerking, is niet mogelijk. Wel kan het schrijven verlichting geven. Het stelt hem in staat de herinneringen even naast zich neer te leggen en zo zijn hoofd weer vrij te maken voor andere dingen. | |
Menselijke waardigheidAls de werkelijke oorlogsgruwelen taboe zijn, waarop ligt bij Durlacher dan de nadruk? Durlacher wil, in al zijn werken en met name in De zoektocht en Quarantaine laten zien dat zelfs in de meest mensonterende omstandigheden, ‘op het nulpunt van de beschaving’, een restant menselijke waardigheid kan blijven bestaan. Hij laat zien dat er onder de slachtoffers tallozen geweest zijn die hun geestelijke veerkracht behielden, anderen hielpen letterlijk en figuurlijk staande te blijven, en zo de hoop op daadwerkelijke redding levend hielden. Maar ook onder omstanders en zelfs onder de daders waren er die ‘een drenkeling uit de golven redden’. Durlacher heeft een scherp oog voor die verhoudingen. Hij klaagt wel degelijk de schuldigen aan, maar legt meer nadruk op het aandeel van de ‘rechtvaardigen’. Hij wil het ‘idealisme van de hoop’ uitdragen, vooral omwille van de lezers die, naar hij hoopt, nu en in de toekomst de moed zullen opbrengen tegen onrecht op te staan. | |
Verwante schrijversWaar Durlacher de nadruk legt op overwinning van de moraliteit vertoont hij verwantschap met de Italiaans-joodse schrijver en chemicus Primo Levi (1919-1987) die ook gevangene in Auschwitz was. In zijn debuutroman Is dit een mens (1947) beschrijft deze auteur nauwgezet wat er van de mens overblijft in het ‘sociaal-biologisch experiment van de Nationaal-socialisten’. Die mens degradeert, wordt soms zelf misdadig, medeplichtig, maar de ‘ontmenselijking’ hoeft niet absoluut te zijn; er zijn ook mensen die juist hier ‘boven zichzelf uitstijgen’. Levi, die in Auschwitz al een volwassen man was, | |
[pagina 52]
| |
gaat verder dan Durlacher. In De verdronkenen en de geredden (1986) onderwerpt hij zichzelf en zijn mede-overlevenden aan aan scherp zelfonderzoek: hebben wij niet overleefd ten koste van anderen, zijn wij, in uiterste consequentie, niet mede-schuldig aan hun dood? Durlacher stelt zich wel degelijk de vraag naar het ‘waarom’ en het het ‘hoe’ van het overleven, maar hij vindt Levi's ‘gestrengheid ten opzichte van de overlevenden’ pijnlijk. Binnen de Nederlandse naoorlogse joodse literatuur vertoont Gerhard Durlacher verwantschap met auteurs als Jacques Presser en Abel Herzberg die al snel na de oorlog over de kampen publiceerden, en bij wie de tendens (de strekking of bedoeling) minstens zo belangrijk is als de literaire kwaliteit. Verwantschap is er ook met Jona Oberski, die net als Durlacher pas laat debuteerde. Diens Kinderjaren (1978) komt thematisch overeen met Drenkeling: scherp wordt beschreven hoe een kind houvast verliest als de bedreigende buitenwereld de veilige ‘binnenwereld’ van ouders en kind aantast. Het in beide novellen gekozen ‘kinderperspectief’ is bij Oberski echter strikter volgehouden. Met Marga Minco, Sera Anstadt, Kati David, Abel Herzberg en Jona Oberski is Durlacher verder verwant vanwege de vaak sobere stijl en de ingehouden emotie. | |
2. Ontvangst en waarderingWanneer in mei 1985 Strepen aan de hemel verschijnt, zijn de kritieken in de dag- en weekbladen unaniem lovend. Grote waardering is er voor de combinatie van persoonlijke getuigenis en objectieve geschiedschrijving. En de critici zijn getroffen: ‘Ik kan me niet herinneren zo volstrekt van streek te zijn geraakt door een boek als dat van Durlacher’, zegt Boudewijn Büch (Het Parool, 24-5-1985). Er doet zich bij de beoordeling vervolgens een wezenlijk probleem voor: mag een boek als dit, dat als literair werk, bij een literaire uitgeverij verschijnt, maar dat zo autobiografisch en geladen is, wel met literaire maten gemeten worden? Of rust er een kritisch taboe op boeken over de jodenvervolging? Hans Vervoort (NRC Handelsblad, 24-5-1985): ‘Ik vind het heel moeilijk om iets te schrijven over zo'n oorlogsboek. Een literair criterium kan je er niet aan stellen. Het zou belachelijk zijn om te melden dat de karakters niet of juist wél goed uit de verf komen, (...) dat het thema weinig origineel is, of wat de beperkingen van de schrijver. als stilist zijn. De integriteit van de auteur is eigenlijk het enige wat bij deze boeken telt’. Een dergelijke vraag is niet nieuw, maar hij wordt in het geval van Durlacher steeds opnieuw gesteld. De persoonlijke betrokkenheid van de criticus en diens respect voor en medeleven met de auteur staan als het ware een zuiver literair oordeel in de weg. Van meet af aan is duidelijk dat de critici waardering hebben voor de terughoudende stijl en de ingehouden emotie in het werk van Durlacher. Nogmaals Vervoort: ‘In de praktijk blijkt toch een stijlcritrium te gelden: de onderkoeld geschreven verslagen wekken het meest waardering op. Dat is eigenlijk dwaas, want waarom zou men niet volop lucht mogen geven aan de haat, het verdriet, de vernederingen, het zelfverwijt? Zonder het echt te kunnen | |
[pagina 53]
| |
verdedigen merk ik dat ook ik het meest geraakt word door bescheiden genoteerde herinneringen’.
Hoe lovend de reacties ook zijn, Durlachers werk bereikt aanvankelijk bepaald niet het grote publiek. Wanneer in 1987 Drenkeling verschijnt en Durlacher kort daarop een uur lang de enige gast is in het literaire programma van Adriaan van Dis, komt daar verandering in. Het is verder opmerkelijk hoeveel recensenten in hun bespreking van de nieuwe bundel ook Strepen aan de hemel ‘meenemen’; diegenen die dat in 1985 nog niet deden, halen nu de schade in. De kritieken zijn ook nu, een enkele uitzondering daargelaten, lovend. Enkele recensenten (waaronder Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant) zien het boek vooral als het produkt van een kennelijk heilzaam verlopen therapie; zij hebben weinig oog voor de tendens die anderen wel onderkennen: ‘De boodschap is duidelijk: het is tijd om eens echt wakker te worden. Want (...) nog steeds kunnen we niet genadeloos zien hoé het kon gebeuren wat er is gebeurd, en hoe het kwam dat bepaalde dingen niét gebeurden. Dat gaat ons allen aan, en daarmee confronteert Durlacher ons op onontkoombare wijze’. Aldus Hans Warren (Provinciale Zeeuwsche Courant, 11-4-1987). Over de literaire kwaliteiten van Drenkeling is Warren echter niet te spreken: ‘(De herinneringen) zijn mij te gestileerd en te kunstmatig om diep te overtuigen. Hier is overduidelijk een volwassene bezig geweest om te trachten (...) vanuit kinderoptiek de gevolgen van grote gebeurtenissen in simpele lijnen te schetsen. Het geheel doet gewrongen en onecht aan’. Leon de Winter (Vrij Nederland, 28-3-1987) beschouwt Drenkeling juist als een werk van grote literaire kwaliteit: ‘De indruk die zijn boek op mij maakt is die van een fictieve condensatie van persoonlijke ervaringen. Daarmee doet Durlacher mijns inziens geen onrecht aan “de” geschiedenis; hij verrijkt de kale feiten, hij brengt opnieuw, voor de zoveelste keer, de bekende verhalen over lijden en verlies door een authentieke verwoording onder de aandacht van de murwgeslagen lezer. (... Met het beeld van de drenkeling in het Gardameer bij Riva ...) maakt hij van zijn eigen ervaringen literatuur, maakt hij van een persoonlijke herinnering een symbool, wat de ultieme daad is van iemand die overleefd heeft. Durlacher raakt met Drenkeling de essentie van literatuur’. Eerder al gaven Melchior de Wolff (NRC Handelsblad, 13-3-1987) en Frank Ligtvoet (De Volkskrant, 20-3-1987) commentaren van dezelfde strekking. | |
Optreden in Sonja's AKO-circusIn 1992 was het de eerste keer dat een AKO-jury een werk van Durlacher op haar ‘longlist’ plaatste. De discussie over een ‘ethisch verantwoorde’ wijze van beoordelen werd opnieuw gevoerd. Jaap Goedegebuure (HP/ De Tijd, 27-3-1992): ‘Ik voelde me erg onbehaaglijk toen ik zag dat De zoektocht tot de tweede ronde van de prijzenslag was doorgedrongen. Met de - voor mij buiten discussie staande - verdienste van Durlachers werk heeft dat gevoel niets te maken. (...) De zoektocht zou voor een circus als dat van de AKO- prijs eigenlijk buiten categorie moeten zijn’. | |
[pagina 54]
| |
Wanneer twee jaar later Quarantaine door een beroepsjury wordt genomineerd voor de AKO-prijs, is ‘beroepsmatig lezend’ Nederland daar in het algemeen zeer over te spreken, en de toekenning wordt ‘zeer verdiend’ genoemd (bijvoorbeeld door Carel Peeters in een radio-commentaar). Maar de wijze waarop dat gebeurde, door een publieksjury, tijdens een chaotisch verlopende, life op t.v. uitgezonden ‘veemarkt’ (de vergelijking is van Nicolaas Matsier), zorgt voor een regelrechte literaire rel; een rel die ook op de opiniepagina's van de dagbladen wordt uitgevochten, en waarin opvallend weinig aandacht wordt besteed aan het winnende boek zelf. Wel gingen er her en der weer stemmen op die beweerden dat een boek over kampervaringen niet had mógen meedingen naar de prijs, en dat de winnende auteur zich in ieder geval niet zo ‘verheugd’ had moeten tonen voor de ogen van heel televiesiekijkend Nederland. Het is ondermeer Jan Mulder (de Volkskrant, 28-10-1994), die die mening is toegedaan; in een reactie op zijn column legt Jessica Durlacher (lid van de beroepsjury en dochter van de auteur) de hypocrisie van zijn beweringen bloot: ‘Jan Mulder vergeet één ding. Niet het kampverleden van G.L. Durlacher werd genomineerd en bekroond met de AKO-prijs. Durlacher schreef er een boek over (...) en de vorm die hij voor zijn herinneringen gelozen heeft, maakt dat die herinneringen zich in je hoofd branden, dat je ze wilt lezen’. (de Volkskrant, 1-11-1994). | |
Aandacht voor de literaire aspectenQuarantaine had voor die tijd al een reeks goede kritieken gekregen. Opvallend zijn (opnieuw) de waardering voor de sobere stijl en de ‘zuivere toon’ en de toegenomen aandacht voor de literaire aspecten, al blijft de aarzeling ze in de beoordeling te betrekken. Janet Luis (NRC Handelsblad, 18-6-1993): ‘Als een rode draad door deze verhalen en trouwens door het hele werk van Durlacher, loopt het besef dat hij, enig kind, tussen volwassenen maar al te vaak onopgemerkt bleef’. Zij staat ook uitvoerig stil bij het feit dat Durlacher een van de weinige auteurs is die in zijn getuigenissen verder gaat dan het tijdstip van bevrijding uit de kampen. Juist de ‘kille ontvangst’ ná de bevrijding is bij hem ‘een steeds terugkerend motief’, hier, in Quarantaine en eerder in Strepen aan de hemel en De zoektocht. Kern van haar bespreking is de volgende passage: ‘Het bijzondere van deze verhalen is dat er geen onverzoenlijke wrok of wraakgier in te bespeuren valt. Boosheid is er wel, en vooral verbijstering en ontzetting (...), maar bitterheid of cynisme staat hij zichzelf alleen bij hoge uitzondering toe. Durlacher heeft een zuivere toon weten te treffen, die niet koel en afstandelijk is en ook niet sentimenteel of klagerig’. Yves van Kempen (en hij is niet de enige) besteedt in De Groene Amsterdammer (28-7-1993) veel aandacht aan de hoopgevende ontwikkeling die het boek te zien geeft: ‘Daarnaast zijn er drie verhalen waarin herinneringen worden opgehaald aan kennissen en kampgenoten die hem het overleven mogelijk maakten. (...Die) te midden van de barbarij, ervoor zorgden dat het contact met een laatste rest menselijkheid en civilisatie gehandhaafd bleef. Durlacher eert ze in een drietal schetsen (...) waarin gedenken en verwerken nauw met elkaar verweven zijn’. | |
[pagina 55]
| |
Doeschka Meysing (Elsevier, 3-7-1993) legt daarentegen meer nadruk op het schrijnende en confronterende van de verhalen: ‘En juist die registrerende toon die niet meer lijkt te beogen dan van stap tot stap weer te geven wat er gebeurde “na 1945”, opent de ogen voor het wijde Hollandse landschap: daar waar niemand echt gelukkig is met de terugkeer van een overlevende uit het Oosten; waar de hebberigheid het pleit eigenlijk al gewonnen heeft (...). Een klein en benepen Nederland waar iemand opnieuw moet leren leven’. |
|