[Nummer 1]
Tsjip
‘Velen zal de titel die deze bladzijden wil kenmerken - Vervolging, vernietiging, literatuur - als een onbeschaamde vloek in de oren klinken. Zij zullen er ernstige en misschien zelfs onoverkomelijke bezwaren tegen hebben dat de ellende van oorlogen waarmee vervolging en vernietiging vrijwel altijd gepaard gaan in één adem genoemd wordt met de schone letteren. Voor hen is het weinig minder dan een schandaal dat menselijk leed en nauwelijks te aanvaarden gewelddadigheid bestreken worden met een vernis van schone schijn dat literatuur te bieden heeft. Alleen stilte en zwijgen zouden passen bij een al te rauwe en onverteerbare werkelijkheid. Desnoods kunnen documenten in ongepolijste en ongekunstelde vorm dienst doen voor een nadere en zuivere kennis van zaken, en juist daarom zullen roman noch poëzie noch welk ander literair genre ook erin slagen de kracht der werkelijkheid te doen gevoelen of de verschrikkingen uit te beelden.’
‘Wanneer ik dit alles terzijde schuif, blijft maar één mogelijkheid over. Ik verlaat de dwaalwegen die mij door traditie en algemene opvattingen waren voorgeschreven, ik vraag niet meer naar waarheid, feiten en werkelijkheid van oorlogsliteratuur, in de hoop daardoor specifieke verschillen tussen literaire werken en andere te ontdekken. Ik begin wederom bij het begin en weet alleen dat er geschriften bestaan die geschreven zijn en alleen maar woorden bevatten, dat zij onderling verschillen niet door de werkelijkheid die zij te bieden hebben, maar misschien wel in schrijftechniek. Daarin zou literatuur als vormgeving zich kunnen onderscheiden van even ontroerende andere geschriften.’
Uit: S. Dresden, Vervolging, vernietiging, literatuur. Amsterdam 1991, p. 7 resp. p. 51.