Tsjip. Jaargang 4
(1994)– [tijdschrift] Tsjip/Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hermance Wissink en Michel van der Maas
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat eraan vooraf gingOp verzoek van de Vereniging voor Didaktiek van het Nederlands (VDN) en de Stichting Promotie Literatuuronderwijs (SPL), is de werkgroep Literatuurdidaktiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen in 1993 vijf maanden met deze vragen in de weer geweest.Ga naar eind1 Op dat onderzoek gaan we hier summier in; een uitgebreide weergave is te vinden in de bundel die verscheen naar aanleiding van de zevende conferentie Het Schoolvak Nederlands (november 1993)Ga naar eind2 en in de komende Moer. VDN en SPL nodigden Wam de Moor (KU Nijmegen), uit iets concreets te doen met de uitslagen van het onderzoek: voorleesbundels moesten er komen, voor de onderbouw én de bovenbouw. Clary Ravesloot (RU Groningen) nam namens de initiatiefnemers zitting in de redactie, Hermance Wissink namens de werkgroep en Michel van der Maas werd redactiesecretaris. Uitgeverij Knippenberg (Bulkboek) zegde haar medewerking toe voor de uitgave. In deze Tsjip willen wij als leden van de redactie de voorgeschiedenis van de bundel met voorleesteksten voor de onderbouw in het kort weergeven. De voorkeuren van docenten hebben de inhoud bepaald. Wat lezen zij het liefst voor in de onderbouw, welke teksten hebben zich in de praktijk bewe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen en waar zou hem dat in zitten? Maar ook, verlaten docenten dat veilige nest van canonliteratuur wel eens, op zoek naar originelere, nieuwere teksten? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Favoriete tekstenOm een indruk te krijgen van de stand van zaken, verstuurde de werkgroep Literatuurdidaktiek in april 1993 een enquête naar 40 didactici en 450 docenten Nederlands in het hele land. Hun werd gevraagd aan te geven welke teksten zij als hun favoriete voorleesteksten beschouwen (drie voor de onderbouw en drie voor de bovenbouw). Verder werd hun verzocht die keuze toe te lichten aan de hand van de volgende criteria: wilden de docenten:
Ondanks de wat matige respons van 75 ingevulde enquêteformulieren, stelde de werkgroep op grond van de reacties een behoorlijk gevarieerde lijst met teksten samen. Bomans, Bordewijk en Van Kooten zijn namen die niet als een verrassing komen. Ze hebben hun kracht als leveranciers van mooie voorleesteksten bewezen en worden veel genoemd door de docenten. Zij blijven een plaats bezetten in de lijst met ‘Toppers’. Minder bekende schrijvers, die slechts één, hooguit twee keer genoemd zijn in de enquête en die de leerlingen volgens docenten eveneens zullen aanspreken zijn, om er een paar te noemen: Robert Cormier, Herman Finkers, F.P. van Oostrom en Lévi Weemoedt. Uit deze lijst met meer verrassende voorstellen heeft de redactie van de voorleesbundel een eigen keus gedaan om tot een meer divers en actueler aanbod te komen. Door de lijst met ‘Toppers’ samen te voegen met die alternatieve teksten, kwamen we tot een totaal van 42 korte verhalen en verhaalfragmenten, waaruit een verdere selectie moest worden gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezen en selecterenNaast de criteria uit de enquête (zie hierboven) werden, op basis van verder onderzoek dat door de eerder genoemde werkgroep was verricht, enkele andere criteria toegepast bij de selectie. Het ging daarbij om voor menig docent ‘open deuren’ als: een voorleestekst moet
Voorts werd aan de hand van het aantal woorden dat een tekst telt een grove schatting gedaan van de tijd die het voorlezen van dat verhaal zal vergen: voor de docenten die uit het boek gaan voorlezen een belangrijke indicatie. Geen enkel verhaal vraagt veel meer dan 35 minuten voorleestijd, waardoor er in het lesuur tijd overblijft voor verdere bespreking, of iets heel anders (verwerking door middel van dramatiseren of een schrijfopdracht bijvoorbeeld, of een nieuw lesonderdeel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder moest de redactie rekening houden met het feit dat de uitgever mikt op een bundel van ongeveer 100 bladzijden. Veel te weinig vonden we, maar ja. Door niet te lange verhalen op te nemen, bewaakten we de variatie in thema's en schrijvers. Uitgangspunt bleven de voorstellen van de docenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thema'sWe wilden een bundel vol afwisseling samenstellen, onder andere door verhalen rond verschillende thema's op te nemen. In de voorleesbundel staan nogal wat verhalen die samenhangen met het eigen bestaan van leerlingen, bijvoorbeeld een fragment uit Drie verschrikkelijke dagen van Guus Kuijer (het thema ‘boy meets girl’: je anders voordoen dan je bent). Juist op school is het uitdagend verhalen voor te lezen over de gespannen verhouding die soms tussen leraren en leerlingen kan ontstaan. Passages uit de overbekende roman Bint van F. Bordewijk draaien om een adembenemende machtsstrijd tussen een leraar en een hele klas. De jeugdroman Desnoods met geweld van Jan de Zanger speelt ook op een middelbare school en brengt het belangrijke onderwerp racisme dicht bij de leerlingen. Een ander verhaal dat zich in en om school afspeelt is een fragment uit Het systeem van Prosper Kips van Louis Hermans (over discriminatie en het vergroten van weerbaarheid van onderdrukte leerlingen). ‘De biefstuk van het zoete water’ van Hans Dorrestijn gaat over kindermishandeling en maakt het nut van weerbaarheid op wel heel schrijnende wijze zichtbaar. Op bijna alle verhalen zijn meerdere criteria, genoemd in de enquête, van toepassing. Een voorbeeld: fragmenten uit Het eerste meisje van Piet Meeuwissen sluiten enerzijds uitstekend aan bij de belevingswereld van onderbouwleerlingen: de spanning van een eerste relatie, het je minder thuis gaan voelen bij je eigen ouders, etcetera. Anderzijds valt met dit verhaal een literaire techniek als het wisselen van perspectief te demonstreren: het eerste hoofdstuk wordt verteld vanuit een meisje, het tweede vanuit een jongen, het derde weer vanuit het meisje, enzovoorts. Verhalen die zich op grond van een heel ander thema met elkaar laten verbinden, zijn te plaatsen onder de noemers ‘verleden, geschiedenis en fantasie’. Die komen we alledrie tegen in de middelnederlandse exempelen, bewerkt en toegelicht door F.P. van Oostrom. Met deze vertellingen probeerden de Middeleeuwers wonderlijke gebeurtenissen uit hun bestaan vooral op religieu-ze gronden te verklaren. Meester van de zwarte molen van Otfried Preussler is één van de jeugdromans die docenten vaak noemden. Dit verhaal speelt in een gefantaseerd verleden waarin zwarte magie zorgt voor een onderhuidse dreiging, een akelige sfeer. Het stelt thema's aan de orde die veel leerlingen bezighouden: vriendschap, volwassen worden, leven en dood. Dit laatste onderwerp is de spil van het fantasierijke verhaal ‘Daan is dood’ van Willem Wilmink. Daan komt in de hemel, die een bijna vrolijke, troostrijke wereld blijkt te zijn. Eveneens van Wilmink is het verhaal ‘Oorlog’. Dit was in de ogen van veel docenten de beste keus om het thema oorlog aan de orde te stellen. Op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van voorleesverhalen voor de onderbouw / basisvorming
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste gezicht is het een oneerbiedig snelle opsomming van gebeurtenissen. Wie beter leest, ziet haast een karikatuur van de geschiedenis, die misschien alleen op deze manier steeds opnieuw te vertellen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorleestekst = lesidee?Docenten gaven zelf voortdurend aan, naast het voorlezen iets meer met een tekst te willen doen. Natuurlijk hoeft een voorleestekst niet altijd een middel te zijn voor verdere verwerking. Uit een bescheiden telefonische enquête die de werkgroep tijdens het onderzoek afnam, blijkt dat leerlingen het heerlijk vinden om af en toe ‘alleen maar’ te hoeven luisteren. De docenten droegen verscheidene verhalen aan, die haast onvoorwaardelijk mikken op de lach en zich dus uitstekend lenen voor zulk lezen zonder ‘leerzame’ bedoelingen. We hopen in de bundel in elk geval ‘De lifter’ van Roald Dahl en wat fragmenten uit het enorm populaire boek Verhalen voor in het haardvuur van de Twentse droogkomiek Herman Finkers op te nemen. Volgens didacticus J. Griffioen is ‘voorlezen om het voorlezen’ zelfs dé manier om leerlingen te enthousiasmeren voor boeken en lezen. In zijn artikel ‘Voorlezen’ pleit hij ervoor, na een voorlees-sessie niet in alle gevallen diep op een tekst in te gaan.Ga naar eind3 Je kunt al aandacht besteden aan een thema door een verhaal alleen maar voor te lezen en zo de visie van een schrijver in confrontatie te brengen met je eigen interpretatie. Sommige verhalen vragen echter wel om een grondiger voorbereiding en bespreking in de klas. We denken hier vooral aan ‘De biefstuk van het zoete water’ van Hans Dorrestijn: een somber verhaal, waarin een vader zijn zoontje voortdurend geestelijk uit balans brengt met onverwachte woede-uitbarstingen. De docent moet kortom van tevoren goed weten wat hij met het voorlezen beoogt: leerlingen amuseren en enthousiast maken voor lezen òf literaire verschijnselen illustreren, thema's introduceren en discussie uitlokken. Op grond hiervan kan hij dan kiezen voor verder verwerking of niet. Bekijken we de lijst met voorkeuren kritisch, dan moeten we het leerlingen misschien iets minder kwalijk nemen dat ze aan het eind van hun middelbare schoolcarrière een leeslijst inleveren vol oude bekenden. Natuurlijk blijft een verhaal als De hel uit Bint prachtig, maar er is nog zoveel meer. De leerlingen hebben nu hun eigen voorleeskampioen. Een titel die zeker ook voor veel docenten is weggelegd. |
|