Bij het omslag
De illustraties die dit nummer sieren vonden we in een wat merkwaardige uitgave uit 1957, met in zekere zin een provinciaal karakter: Journal de Bord de Saint-Brendan à la recherche du Paradis. Ze werd evident gepubliceerd uit liefde voor Bretagne, de Bretonse kust, de vissers die er hun werk doen, en er was de schrijver, Robert-Yves Creston, veel aan gelegen om duidelijk te maken hoe sterk de relatie is tussen de reizen van de Ierse heilige Brennain en de Franse kuststreek waaraan de schrijver zijn hart heeft verpand.
Bijna tot zijn verdriet constateerde Creston in zijn boek dat de heilige hem in geen enkel opzicht deed denken aan de heiligen die aan de vele Bretonse kerkjes hun mooie namen hebben gegeven. Brandaan leefde lang voor de reisverhalen ontstonden die we in ‘Biegels Anderland in de klas’ bespraken: van 484 tot 578. Hij werd 94 jaar. En er zijn ook in Bretagne de nodige kerkjes naar hem genoemd, bijvoorbeeld in Penthièvre (Côtes-du-Nord) en Léon (Finistère). Geen geneeskrachtige bron gaf hij zijn naam, ‘mais il avait autrechose terriblement original, Brendan, c'était un vrai marin’. Creston wijst erop, dat de handschriften waarover we beschikken in feite stuk voor stuk registraties zijn van orale varianten van Brandaans verhaal.
Paul Biegel is daar in Anderland, waarover elders in dit nummer geschreven wordt, eveneens vanuit gegaan (al liggen de verdiensten van zijn verhaal, zoals ook Jan van der Vegt constateerde ergens anders): ‘De Kelten hebben zich lang verzet tegen het vastnagelen van woorden in schrift’ (p. 7). Creston durfde het aan om de figuren uit het verhaal te laten herleven in wat hij beschouwde als een scheepsjournaal. Parafraserend, uitbreidend, zoekend naar de plaatsen waar hij Brandaan vermoedde maakte Creston, twintig jaar vóór Tim Severin, een boek rond een boek, fascinerend en spiritueel, lyrisch, zeer Frans.
Het boek bevat naast allerlei historische feitelijkheden, foto-afdrukken van handschriften en bouwvallen van oude kloosters, getekende kaartjes over de excpansie van de Ierse monniken, Crestons literaire verbeelding, bestaande uit monologen in de ik-vorm en beschouwingen van buiten af. Het is interessant om te zien hoe elk Brandaan-versie haar eigen literaire bronnen heeft: de Franse steunt vooral op veel Franse bronnen en daarover gaat ook de secundaire literatuur.
‘Graphismes’ noemt Creston de versieringen die wij in zijn boek aantroffen. Ze werden door hem ontleend aan middeleeuwse manuscripten uit de kloosters van Kells, Armagh, Durrow en Lichfield. Wij hadden ook kunnen putten uit de prachtige serie illustraties die in de editie van Maartje Draak is te vinden. Maar we bezweken toch, mede omdat de andere tekeningen voor ieder bereikbaar zijn en deze niet, voor de bijna ruige zwier die de wat onbeholpen tekenaar aan de arabesken heeft gegeven. (WdM)