nen. Bij nadere beschouwing geldt voor alle antieke literaire genres dat zij -zeker voor de scholier- bevreemdend zijn: wat correspondeert nog volledig met de tragedie of de Ciceroniaanse pleitrede?
De vreemdheid betekent niet dat de leerling principieel altijd buitenstaander zal blijven. De bevreemding kan juist didaktisch worden uitgebuit. Maar de afstand tussen ons en de klassieken betekent wel dat er op vele niveaus ‘vertaald’ wordt.
Zoals we gezien hebben, blijft er een bescheiden rol over voor de vertaling als toetsing van technische taalkennis, omdat de eindexamenkandidaat een ‘nieuw’ stuk van een vertrouwd auteur moet kunnen verdietsen. In de lespraktijk zal de leraar zijn leerlingen dus zelfstandig laten stoeien met de oorspronkelijke tekst om de gewenste technische vaardgheid op te bouwen.
Maar gedurende een flinke periode, een half jaar lijkt een te bescheiden schatting, zal de leerling gesteund door docent en aantekeningen, de authentieke tekst gelezen hebben. Op het examen wordt een gelezen stuk voorgelegd, maar er wordt niet gevraagd de ‘oude vertaling’ te reproduceren. Er moeten opdrachten worden uitgevoerd waardoor de leerling begrip van de tekst en van de literaire procédés demonstreert.
Naast een trage decodering van wat nooit meer kan zijn dan een aantal fragmenten, moet de leerling ook flinke lappen van het betreffende genre in Nederlandse vertaling lezen. Deze snelle verkenning van een tekstgeheel kan verschillende functies hebben: als alleen de passages die in de authentieke tekst worden overgeslagen, worden overbrugd, blijft de functie beperkt tot het kennis nemen van de loop van het verhaal/betoog. Fraaier is als stukken authentieke lectuur kunnen worden ingebed in de lezing van de vertaling. Ook heeft het waarde andere passages van dezelfde of een ander auteur ter vergelijking in behoorlijk tempo te lezen.
Het nieuwe eindexamen brengt dus een verrijking van leesmanieren. De weg wordt gebaand voor didaktische praktijken die nog niet zo gangbaar waren: leerlingen worden uitgenodigd vertalingen te vergelijken met andere versies en met het origineel. Zij ontdekken dat vertalingen heel verschillende functies kunnen hebben: die van een werkvertaling aan de ene kant van het spectrum tot die van de herschepping. Soms zal de docent hun een werkvertaling verschaffen en de opdracht geven een rijke vernederlandsing te produceren. Ook het creatief schrijven -maak je eigen bewerking- komt in het vizier. Iedereen die dit ‘spel’ met zijn leerlingen heeft gespeeld, kan getuigen hoe dankbaar deze ‘techniek’ is: niet alleen krijgen eigen literaire vermogens de ruimte, ook het begrip voor de functie van de oorspronkelijke tekst neemt toe: hij blijkt niet zo eenduidig als eerst leek. Ook het klassieke literaire werk noodt tot communicatie.
Naast zulke werkvormen van wat ik in de klassieke kring wel eens ‘Wam-de-Mooren’ heb horen noemen, is er nu een grotere ontvankelijkheid voor dramatische werkvormen waar te nemen. Veel classici dach-