| |
| |
| |
Wam de Moor
‘De Wereld die Eens de Onze was’
Gaat het Engelse literatuuronderwijs teloor?
Terwijl bij ons het moedertaalonderwijs -en op zeer nabije afstand- de vreemde talen kijken hoe het afloopt met de voorstellen voor de nieuwe examens Havo en Vwo die de commissie Braet dit jaar aan staatssecretaris Wallage voorlegt, zijn ze in Engeland en Wales knap druk met een vergelijkbare aangelegenheid: de introductie van The National Curriculum voor de comprehensive school.
In Times Literary Supplement van 22 februari 1991, p. 11, kan men een uitvoerig betoog tégen dat curriculum aantreffen van Martin Dodsworth, de voorzitter van de English Association en hoogleraar Engels aan het Royal Holloway and Bedford New College van de University of London.
De bedoeling van dat National Curriculum is de scholen in Engeland en Wales meer beroepsgericht en praktischer te maken, ‘The emphasis is on usefulness throughout; science and technology are to the fore, history has to compete for time with geography, and art and music have their usual wraithlike existence at the edge of the timetable’. Engels is naast natuurkunde en wiskunde wel een van de kernvakken, maar het gaat in het Engelse moedertaalonderwijs net als bij ons: men denkt dan vooral aan taaloefeningen, in leren hoe je effectief kunt communiceren in lezen, schrijven en spreken en niet aan diepgaande beschouwingen over Mansfield Park. Dat zou wel te begrijpen zijn, schrijft Dodsworth, als de leerlingen hun taal beter leerden gebruiken en daarom wat minder van literatuur weten, alla, dat is de prijs die eraan vast zit.
Maar zo simpel is het niet. Er zijn heel wat leerlingen die in allerlei vakken tekort schieten, niet iedereen is muzikaal en evenmin heeft jan en alleman een wiskundeknobbel. Velen
| |
| |
moeten ergens compensatie voor tekorten vinden om tot een goed eindresultaat te komen. En nu is literatuuronderwijs voor bepaalde leerlingenzo'n manier om een zekere verlichting te krijgen. ‘When schoolchildren argue about a poem or a story, when they work out the possibilities for interpretation in a play, they are able to think and speak for themselves in ways they cannot when they are learning about molecular structure or masculine and feminine nouns in French. This can hearten them for the battle elsewhere; and in its utilitarian aspect the National Curriculum will need quite a bit of heart to face’. Het vak Engelse Literatuur geeft vijftien- en zestienjarigen de gelegenheid om hun greep op de taal te ontwikkelen in relatie tot hun eigen gevoelens en hun houding ten opzichte van het bestaan. ‘Literature is about human experience and is an extension of that experience’. En zo geeft het vak Engelse literatuur ook de gelegenheid om de eigen historische cultuur te begrijpen.
Nu moet men niet denken dat Dodsworth tegenover cultuurbarbaren staat: Kenneth Baker, de Engelse staatssecretaris van onderwijs, die aandrong op het N.C., wilde wel degelijk dat de aanbevelingen van zijn commissie ‘should draw on the English literary heritage; should promote the reading of great literature and the knowledge and appreciation of literature; and should indicate the types of literature which all pupils should cover in the course of their studies’. En de commissie begon voor de basisscholen niet onaardig, vindt Dodsworth, door voor de leerlingen tot 14 jaar een lijst van honderd boeken te noemen waar Enid Blyton niet opstond, maar wel, voor de jongeren Beatrix Potter en Michael Rosen, en verder bijvoorbeeld Richard Adams, Leon Garfield, Alan Garner, Mark Twain en Louise Alcott paradeerden. Daar kwam overigens genoeg kritiek op, omdat menig journalist zich uit zijn jeugd de Famous Five herinnert, boeken die iedereen uitentreuren moest kennen. Leerzaam voor onze CVEN die een wisselende Famous Five voorstaat...Brian Cox, de voorzitter van de commissie die het National Curriculum ontwikkelde, de Engelse Braet zal ik maar zeggen, en zijn commissie zagen er dan ook schielijk vanaf om voor het voortgezet onderwijs ook zo'n lijst van honderd te maken.
| |
| |
| |
Aanbevelingen
De commissie deed twee aanbevelingen. De eerste was dat alle leerlingen de gelegenheid moesten krijgen ‘to gain pleasure and critical awareness from the study of pre-20th century writing’. Onze CVEN beperkt zich wat dit betreft tot de Vwo-ers en daartegen is nogal wat verzet geformuleerd - onder anderen door Elsbeth Etty en Piet Calis-. De tweede aanbeveling hield in dat ‘every pupil should be given at least some experience of the plays or poetry of Shakespeare’. Nu lijkt dat wel aardig, maar de ervaring met Shakespeare beperkt zich, als ik Dodsworth mag geloven, maar al te vaak tot een lesuur van 40 minuten rond de video met Richard III of Henry V en dat is het dan. Cox c.s. hebben het over literatuur in de klas alsof iedereen Chaucer en Wordworth leest in een geautoriseerde versie, maar, en dat is Dodsworth' bezwaar: in hun aanbevelingen aan de Secretary of State vindt men weinig terug dat zulk een praktijk zou kunnen bevorderren. Daarenboven zijn deze aanbevelingen in handen gekomen van een andere commissie, de Schools Examinations and Assessment Council (SEAC), en die is er weer op haar manier mee omgesprongen.
Aangezien Engelse literatuur door deze SEAC ondergeschikt is gemaakt aan Engelse taal -en zo'n situatie dreigt ook bij ons, terwijl zij bij de vreemde talen reeds usance lijkt-, zal er wel uitkomen dat leerlingen worden getoetst op Engels en dat dan 20% van de cijfers moet slaan op de kennis van de Grote Literatuur. De SEAC heeft volgens Dodsworth nagenoeg niets overgelaten van wat Cox c.s. wilden: ‘Pupils must be provided with opportunities to read literary, non-literary and media texts, some of which should be whole works, and to show an informed engagement with a wide range of authors from a variety of cultures and times. The range of texts available to pupils should include poetry, plays, short stories, novels, anthologies, letters, travel books, works of reference and electronic databases. This range should draw upon both contemporary and pre-twentieth-century literature, including some of those works whose influence in shaping and refining the English language and its literature is recognised, most notably the works of Shakespeare’.
| |
| |
Dodsworth geeft op deze opsomming hetzelfde commentaar als Dautzenberg destijds toen hij in De Volkskrant de wensen van de preadviescommissie Oudere Letterkunde besprak: een interessant pakket voor een propedeusestudie aan de universiteit. Voor de TLS-criticus schuilt het addertje in de vrijblijvendheid van de zinsneden die ik cursiveerde: ‘some of which should be whole works’ en het begrip ‘available’. Als het aan Cox c.s. had gelegen, waren leerlingen in de klas geconfronteerd met oudere auteurs, maar de SEAC laat het over aan de beschikbaarheid van oudere teksten in de bibliotheken. Daar vindt men, volgens Dodsworth misschien een half dozijn romans in negentiende-eeuwse edities van Scott en Penguinedities als Mill on the Floss en het Oxford Book of English Verse, maar of leerlingen worden aangemoedigd om ze te lezen is vers twee.
Half januari 1991 heeft de staatssecretaris bekend gemaakt dat op de staatsscholen voor voortgezet onderwijs alleen Engels, wiskunde en natuurkunde verplicht zijn voor alle leerlingen, en dat er nu enige nieuwe vakken met een sterk beroepsgericht karakter aan het examen toegevoegd zullen worden. De consequentie van deze mededeling schijnt te zijn dat er zo wel voldoende ruimte is voor leerlingen die English Literature kiezen om dat goed te doen. Is dat ook zo? Dodsworth heeft zijn twijfels. Over een representatief examen English Literature, dat van de London East Anglian Group voor 1991, toont hij zich weinig enthousiast: ‘Candidates offer two papers of wich one (drama and open study) is coursework. The other (poetry and prose) may also be coursework, but a written examination, based on specified texts, may be substituted’.
Dodsworth heeft geen bezwaar tegen deze vorm van examinering, maar vindt onduidelijk welke teksten voorgeschreven worden. Het beschikbare examenmateriaal bevat een lijst van tien titels, waarvan er slechts één dateert van voor 1900. Toch krijgen de kandidaten te horen dat ze tenminste twee boeken uit die periode moeten bestuderen. Hiermee wordt aangegeven dat er behalve Great Expectations ook andere werken gekozen kunnen worden. Andere titels die op de lijst voorkomen zijn Lord of the Flies, Of Mice and Men, I'm the King of the Castle maar ook My Family and Other Animals and The
| |
| |
Friends (van Rosa Guy).
In deze verscheidenheid weerspiegelt zich het doelstellingenconflict waar de docent mee te maken krijgt. Voor de historische letterkunde is nauwelijks ruimte. En dat bevalt Dodsworth allerminst: het is volgens hem juist alleszins de moeite waard ‘just to give sixteen-year-olds an inkling of the fact that great literature gives easy and direct access to a world that was ours ... in terms of the intellectual and imaginitave satisfactions it can bring them’. Ze krijgen die indruk niet, als ze alleen maar kennismaken met de comfortabele genoegens van de middenklasse bij Gerald Durrell of met de fatsoensnormen bij Rosa Guy.
Hoe moet je bovendien leerlingen ‘on the same scale’ beoordelen, waarvan de een grote literatuur op zijn lijst heeft en de ander minimale literatuur als die van Durrell en Guy? Ons lijkt dat Dodsworth hier typisch van buitenaf tegen het probleem aankijkt, want we kennen legio leraren die erin slagen om over zulke leerlingen tot een verantwoord oordeel te komen. Alleen al het onderzoek van Lenglet (1988) laat zien hoe het wordt opgelost: niet de kwaliteit van de literatuur zelf bepaalt het niveau van de leerling, maar veeleer de kwaliteit van de ‘expressed response’ (Purves 1990) op onverschillig welke literatuur.
Als het doel van literatuuronderwijs is dat de leerlingen hun eigen cultuur leren kennen, zal het een en ander uit het grote aanbod van de vaderlandse literatuur op school aan de orde moeten komen, meent Dodsworth. Staatssecretaris Baker heeft met zijn uitnodiging aan de commissie Cox in feite een veel radicalere verandering van het Engelse literatuuronderwijs voorgesteld dan hij zelf beseft. Als het aan Dodsworth ligt is dat terecht. Volgens hem moeten kinderen op Engelse scholen de kans krijgen zich een directe voorstelling te maken van de wereld van Defoe en Swift, Sheridan en Goldsmith, Dickens en de Bröntes, de grote oudere prozaschrijvers, en tegelijk kijken naar de literatuur van nu, want het heden zullen ze beter begrijpen door het verleden. Dankzij de ideeën van Baker zal het examen English Literature in ieder geval verbeterd worden, althans in de ogen van deze TLS-criticus. Of er daarbij alleen sprake zal zijn van een beperking tot het Engelse taalgebied valt nog te bezien - het is heel goed
| |
| |
mogelijk dat leerlingen die het keuzevak -laten we dat niet vergeten!- Engelse Literatuur kiezen, ook vertaalde teksten op hun Lijst mogen zetten.
Uit ons commentaar tussen de regels door moge duidelijk zijn dat dit stuk, op zulk een vooraanstaande plaats als het TLS afgedrukt, representatief is voor het meer behoudende denken over het literatuuronderwijs in Groot-Brittannië.
| |
Literatuur
Dodsworth 1991, M. Dodsworth, ‘The Undermining of English. How the National Curriculum threatens literature teaching’. In: Times Literary Supplement, Education, February 22, p. 11. |
Lenglet 1988, M. Lenglet, De toetser getoetst. Retoriek en pragmatiek van een docent bij de toetsing in het leerlinggerichte literatuuronderwijs. Een case-study. Literatuurdidactische Verkenningen 27, Nijmegen. |
Purves 1990, A. Purves ‘Onbepaalde teksten, reagerende lezers, en examens: naar de oplossing van een raadsel’. In: Wam de Moor (red.), Stiefkind en Bottleneck. De toetsing in het literatuuronderwijs. Nijmegen, 23-32. |
|
|