Remco Heite /
Opnieuw raak. In het tijdschrift Sonde is al gewezen op het geleuter waaraan de Friese literaire (krante-)kritiek zich dikwijls bezondigt. Als voorbeeld van die ‘moaiwaerpraetsjes’ (de benaming is van Pier Boorsma, trouwens ook al gevallen over (t)rotwaerpraetsjes!) werd een bespreking van Marten Sikkema aan de kaak gesteld. Nu, d.w.z. in de Leeuwarder Courant van 30 dec. j.l., heeft dezelfde Sikkema opnieuw stevig misgekleund. In zijn kritiek op ‘Komme dy kepers?’ van Reinder R. van der Leest komt hij aandragen met tal van zowel onjuiste als irrelevante uitspraken.
De eerste uitspraak over het boek hangt Sikkema op aan de speech die Lolle Nauta uitsprak bij de uitreiking van de Rely Jorritsma-prijzen. Nauta wees daarin op een ‘sykte fan it nijerwetske’: sommige schrijvers vergeten dat een verhaal met een moderne thematiek daarom nog niet een goed verhaal behoeft te zijn.
Een dergelijke uitspraak mag voor kennisgeving worden aangenomen, maar bij de beoordeling van een boek niet ongemotiveerd (‘Nei myn bitinken lijt it boek “Komme dy kepers?” ek slim oan boppeneamde sykte fan it nijerwetske’) worden gebruikt. Of heeft Sikkema toch een poging gedaan tot argumentatie? Door te schrijven: ‘Van der Leest hat gewoan delskreaun hwat him tafallich yn 'e holle opkaem’. Afgezien van de funktie van die kreet, hij is nog onjuist ook! Er valt wel degelijk afstand van Van der Leest tot zijn verhaal te konstateren. Jo Smit in Trotwaer 11/12 over ‘Komme dy kepers?’: ‘... om't de auteur net de dupe wurdt fan syn eigen opset, net bigjint der folslein yn to leauwen, mar in amusearre distânsje hâldt.’
Als Sikkema in al zijn onschuld stelt dat ‘de skriuwer net in sprút muoite docht, de lêzers mei to nimmen en krektoarsom sels bliken docht der alhiel net oan to leauwen’, geeft hij blijk bitter weinig van de pretentie van het boek te hebben begrepen.
In plaats van te erkennen dat de humor van het boek niet de zijne is, wat op zichzelf natuurlijk geen schande zou hoeven zijn, komt Sikkema met de opmerking: ‘Boartsjen mei de tael is lykwols hwat oars as sloardrich skriuwen.’ Een opmerking die (zeer ten onrechte) suggereert dat in het boek van Van der Leest het amusante afge-