Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 6: Boek F
(1996)–Anoniem Trou moet blijcken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |||||||||
[De Neering (van Adriaenz.)]
Ga naar margenoot+want ick ben verheven in mijn magesteijt
ick suptijle vonde can wonder bedrijven
Eijgen
5[regelnummer]
Hier is Die nerinck heer salmense ontlijven
off salmense bannen / al uuijt Den Lant
Logen
Heer Doetse branden wilt ons gerijven
bedroch
10[regelnummer]
Hier is Die neerinck heer salmense ontlijven
cracht
Heer wiltet ons seggen ofte scrijven
wat wij Die neering Doen sullen opent ons tverstant
Eijgen
15[regelnummer]
Hier is Die nerinck heer salmense ontlijven
off salmense banne al uuijt Den Lant
Suptijle
Gheeft mijn Die neerinck ick salse met schant
in mijn huis van gewelt seer benowen
20[regelnummer]
waer sijdij cracht neemtse bijder hant
Logen en bedroch hoort mijn ontfouwen
met suptijle vonden en cracht sullense onder howen
soo Datse niet eens sal moghen op rijsen
Den nerinck
25[regelnummer]
Ick nerinck Diemen niet en mach te vollen prijsen
ick ben gecoomen in groot Lijden och
in sulcken Dangier Dat elck mach ijsen
Dit heeft Logen en Eijgenbaet gedaen tis goet te bewijsen
met suptijle vonden ende oick bedroch
30[regelnummer]
dees verdruckken mijn seer wat helleptet // doch
ende het sal oick noch // Lange Dueren
compt mijn geen ontset soo blijff ick Den // troch
van druck en trijbulacij en bitter trueren
ick nerinck nerinck moet nu veel besueren
35[regelnummer]
maer ick hoop den tijt sal noch eens verkeeren
Dat ick noch sal rijsen tot eenijger uren
en datmen mijn weder sal sien triumpheeren
al ist datmen mijn nu Dus scandaliseeren
met Logen bedroch en eijgen baet
40[regelnummer]
en met suptijle vonden diemen sien hanteeren
dus comptet Dattet inde werlt soo quaelick gaet
Den nerinck in alle Landen nu stille staet
want Die suptijlheijt en valscheijt is veel te groot
en comter geen betering ick en weet geen raet
45[regelnummer]
soo sal ick cortelick moeten sterven Den Doot
| |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Suptijle
Gaet brenctse wech Dese Malloot
en siet Dat ghij mijn begeeren Doet
50[regelnummer]
brenctse Daerse sal eeten water en broot
en geeftse anders niet spijt haer bloet
houtse met cracht oick onder Die voet
Eijgen baet
Ghenaedijge heer wijs ende vroet
55[regelnummer]
wij sullen volbringen al u gelieven
Logen
En bringense wech al metter spoet
cracht
Ghenaedige heer wijs ende vroet
Eijgen
Sij heeft verbuert Lijff en goet
Logen
Men behoortse te hangen bij Die Dieven
Cracht
65[regelnummer]
Ghenaedige heer wijs ende vroet
wij sullen volbringen al u gelieven
compt neerinck wij sullen u wel gerieven
Pausa
Tgemeen Ambachts volck
70[regelnummer]
Ghenaedige heer ick coem u claegen
over tgroote gewelt dat mijn geschiet
Ick en macht o heer niet Langer verdraegen
ten Laesten sal ick noch coomen tot niet
Die ambachts heer te paert
75[regelnummer]
Wel segt mijn vrient hoe est dat ghij hiet
wat siet ghij voor een Laet mijn dat weeten
wien heeft u gedaen dit groot verdriet
Daer ghij met clachten hebt over gecreeten
Tgemeen Ambachts volck
80[regelnummer]
Tgemeen ambachts volck ben ick geheeten
genaedige heer hoort mijn vermonden
Die nering is onder die voet gesmeeten
van Logen bedroch en suptijle vonden
Ga naar margenoot+eijgen baet en cracht hebben haer gebonden
85[regelnummer]
en houdense alsoo geheel ter neer
dat claech ick u tot Deser stonden
compt mijn te baet o genaedige ambachts heer
Die Ambachts heer
Daer van soo moet ick noch breer
90[regelnummer]
wart Die Nering aldus verdruct
Tgemeen Ambachts volck
Sij wart gelijck een gans gepluct
en haer huis van nering is stuckken gebrooken
| |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
95[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dus compt heer dattet dus quaelick geluct
gelooft heer Dat van mijn wert gesprooken
Die Ambachts heer
Ten sal niet blijven ongewrooken
dat sweer ick bij tpaert Daer ick op sit
100[regelnummer]
ick ben van boosheijt alsoo verhit
op eijgen baet en oick Die Logen
waer sijt ghij mijn velt heer compt voort mijn smit
compt hier terstont onder mijnen oogen
ghij volder en schoenmaeker ick wil u verhogen
105[regelnummer]
ghij voert Den croon onder u Drien
ick en wilt gewelt niet Langer gedoogen
en dat en sal ick oick niet Langer sien
Dus hoort ende Luijstert nae mijn gebien
Doertrect mijn Landen al om en tom
110[regelnummer]
Dat gewelt en sal niet Langer geschien
wij sullent beletten gaet Doet roeren den trom
en Laetse in alle mijn Landen werden geslegen
voergaertet volck van alle weegen
Daer is ghelt en bestelling en beseegelde brieven
Den smit
Ghenaedige heer al u gelieven
sal sonder vertreck werden gedaen
en al die haer tegen u verhieven
sullen wij bevechten van stonden aen
Die Ambachts heer
Wel gaet ende doet den Trommel slaen
en vergaert mijn volck met grooten hoopen
onse vianden sullen wij sonder eenich beraen
haer steden en sloten met gewelt off Lopen
125[regelnummer]
Den schoenmaeker
als hopman
Tgewelt dat sij ons gedaen hebben sullen sij becoopen
bij sullen haer bevechten met spietsen en swaerden
ick en heb mijn selven niet coonen bedroopen
130[regelnummer]
dus sal ick vechten als den onvervaerden
Den volder
Ick en hebbe in Lange niet gehat te vollen noch te caerden
ick souse wel verschoeren met mijnen tanden
twaer over tijt Dat wij het volck voirgaerden
135[regelnummer]
over eenen hoop uuijt alle Landen
Den smit
Nu wil ick gaen als Den vaillanden
tot Den tromslager en geven hem bevel
| |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
[pagina 333]
| |||||||||
140[regelnummer]
Ga naar margenoot+Dat hij den trom roert met sijnder handen
want ick heb gelt ick sal Die knechten betaelen wel
waer sijt ghij tromslaeger coemt haest u snel
ghij moet den trom in alle Landen roeren
en ick heb ghelt en bestelling is dat quaet spel
145[regelnummer]
nu sullen wij Lansknechten maeken van boeren
Trom slager
Hoe Dapper sal ick nu gaen rumoeren
Den trom sal ick wel Laeten hooren
hier roept hij
150[regelnummer]
Hoort tsoe hoort tsoe mijn broeders vercoren
wilt u altesaemen als Lansknechten vertonen
een nijewe blijde maer sult ghij nu hooren
hoort tsoe hoort tsoe
Die Lustich is hij sij Edel off onneedel gebooren
155[regelnummer]
sij crijgen ghelt en guldens tot haerder verschoonen
hoort tsoe -
wilt u all -
men geefter op Die handt Drie gouden croonen
Den eenen krijsman - Den anderen crijsman
160[regelnummer]
Sijn dat boven - Pots Lijder neen
3 4
Heij Dats mar recht - Daer slae geluck tsoe
1 2
Ick en wil hier niet wonen Ick wil op Die been
3 4
Sijn Dat boven - Pots Leijder neen
1 2
Den boer moet ons Loven - Dats groote reen
3 4
170[regelnummer]
Ick ben een Lansknecht / Ick heb Liever een spiets dan een roe
1 2
Sijn dat boven Pots Leijder Neen
3 4
Heij Dats mer recht - Daer slae geluck tsoe
1 2
Ick wil hier niet wonen - Ick wil op die been
Den Loffelijcken crijch en machmen niet te vollen presommeren
mijn hart beghinter in te gloerijeren
Den smit
180[regelnummer]
Ghij crijsluijden hier sijn Die monsterheeren
nu salmen monstren hoort mijn ontfowen
en als ghij optrect crijsluijden vol eeren
soo salmen u Den Artijkel te vooren howen
Den schoenmaker
185[regelnummer]
Waer siet ghij Tromslaeger wilt dit aenschowen
| |||||||||
[pagina 334]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ghij sult al om doer Den Leger gaen
en roepen Lustich sonder flowen
Datmen sullen monstren van stonden aen
Den Tromslaeger
Mijn heer u gelieven sal werden gedaen
godt geeff Den Lansknechten die Rosen crans
ick sal Lustich op den trommel slaen
Dat Doe ick Liever dan ick gae aenden Dans
hier Roept Den
Tromslager Hoort tsoe hoort tsoe mijn Liever Lans
men salder monstren elck maeck rat sijn geweer
toont nu corrage tsij groot ofte cleijn hans
200[regelnummer]
hoort tsoe hoort tsoe
Daer sal gelt over Die nagel gaen soo moecht ghij een cans
setten wij hebben eenen goeden heer
Ga naar margenoot+hoort tsoe hoort tsoe
men salder monstren
205[regelnummer]
Die Lustich uuijt compt behaelt prijs en eer
Crijsluijden
1 2 Dats mijn begeer Ick heb daer nae gewacht
3 4
210[regelnummer]
Soo doen ick mede Dat bier is niet vaets
1 2
Met den crijch ick mijn geneer Soo Doet oick al mijn geslacht
3 4
Dats mijn begeer Ick heb daer naer gewacht
1 2
Ick set die vianden in mijn deer Ick salse verslaen met cracht
3 4
Ick ben al rede Op mijn vianden ben ick vol haets
1 2
220[regelnummer]
Dats mijn begeer Ick heb daer nae gewacht
3 4
Soo Doen ick mede Dat bier is niet vaets
ghij crijsluijden wij sijn hier aen die monster plaets
Den scrijver
225[regelnummer]
Hans sonder Lant
Deersten
Hier is Den quant
godt geeff haer scant // die hier uuijt scheeden
| |||||||||
[pagina 335]
| |||||||||
[pagina 336]
| |||||||||
[pagina 337]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Den Smit
Treet Doer wij sijn te vreeden
Deersten
Waer op sal ick Doer treeden
spreect op met reeden // soo mach ickket verstaen
Den schoenmaeker
Op den ses gulden sult ghij Doer gaen
Deersten
Daer sout sint felten toe slaen
sout ick om een ses gulden Dienen
240[regelnummer]
Ick heb thien gulden gehat voor truwaen
en die heb ick helpen winnen wat moecht ghij mienen
Den volder
Treet voert rustich over u bienen
ghij sult Den thien gulden hebben nu ter tijt
Den scrijver
Jacop al quijt
Dander
Hier ben ick int crijt
altoos verblijt off ick gelt heb off niet
Den smit
Trect Doer Doet Datmen u hiet
wij willender Lustich scheijen van
Dander
Waer op sal ick Doer gaen ick ben een eedelman
255[regelnummer]
Daer voer wil ick mijn voerdaengen
Den schoenmaeker
Wat voert ghij voer een schilt segtet dan
spreect op Laet hooren mijn Liever helt
Dander
260[regelnummer]
Drie silveren pijlen in een root velt
dats mijn wapen waer ick mijn keer off wen
ende mijn van is Jacop van ven
die van hebben mijn ouders gevoert al haer Leven
Den volder
265[regelnummer]
Trect Doer op Die Twaliff guldens sijt ghij ingescreven
als Lanst verheven // blijft ghij altoos
Die scrijver
Willem sorgeloes
Den Derden
270[regelnummer]
Hier is Den Jongen Roes
soect ghij hem elders hier sult ghij hem vinnen
Den smit
Wel hoe veel wilt ghij winnen
spreect op wilt hier niet staen Dromen
| |||||||||
[pagina 338]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Den derden
Dat u pot felten bestae ick sout u wel verslinnen
hadt ick willen wercken ick en hadt hier niet gecoomen
ick voerdaeng mijn voor een Lanst met blijden sinnen
280[regelnummer]
en daer geeff ick mijn voor uuijt wilt Dat bekinnen
Ick heb Den heer gevolcht over twintich Jaren
Den schoenmaeker
Trect Doer op die ses gulden Laet droefheijt varen
tis hier veel te Lange gemart
Den scrijver
Evart Licht hart
Den vierden
Hier is Den man hart en swart
Liever verwart // Dan slecht en recht
Die volder
Gaet Doer op de vier gulden Lieber Lansknecht
ghij wert in gescreven sonder eenich beraen
Den vierden
Pots mertel ick sout Liever tegens u slaen
295[regelnummer]
Dan ick om vier gulden sow Dienen nu wart ick quaet
Ick heb gedient Die keijserlijcke magestaet
binnen Der stadt al van pavijen
Daer wij catten en honden aeten mijn reeden vaet
voorts soo heb ick met hem geweest in meenijgen strijen
300[regelnummer]
voor Tunus en Arsgiel in barbarijen
en voor sint Dijsier in sampangen
ende oick was ick met een hoop in Normandijen
met die graeff van bueren was ick oick in alemangen
Daer wij Den keijser vonden in beijerlant
305[regelnummer]
Daer hadt ick vier solden
Dem smit
Wat waert ghij Daer voor een quant
Den vierden
Maer ick was Luijtenant
310[regelnummer]
van onsen hopman en wout ghij mijn voor een karel holden
Den schoenmaeker
Gaet heen ghij sult hebben thien solden
vertoent u als een Lanst en wilt niet gaen sluijpen
Den vierden
315[regelnummer]
Dat sowt sint felten Doen sout ick achterwaerts cruijpen
Die scant en gaet mijn over nimmermeer
ick sal Liever gaen soecken een ander heer
dus ick weder keer // sonder enich verstrangen
| |||||||||
[pagina 339]
| |||||||||
[pagina 340]
| |||||||||
[pagina 341]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Die volder
Hier Lanst ghij sult Die vier solden ontfangen
ghij sult weder Luijtenant sijn als ghij waert te voren
Den schoenmaeker
Waer sijt ghij tromslaeger wilt hier nae horen
325[regelnummer]
roept Doer Den Leger voor Jonggen en ouwen
Dat een Ider ter stont compt bij ede geswooren
waer sijt ghij
ghij sult een Ider waerschowen te voren
en met een fraijen moet sult ghij haer ontfowen
330[regelnummer]
waer siet ghij
roept doer Den
Datmen een Ider Den artijkel sal te voren howen
Den Tromslaeger
Mijn Lieber velt heer wilt mijn aenschowen
335[regelnummer]
ick sal Doen naer u bevel
Ga naar margenoot+Den Trom sal ick Roeren in deese Landowen
en roepen met mijnen keel seer snel
hier roept Den Tromslaeger
Hoort tsoe hoort tsoe ghij crijslijden al
340[regelnummer]
ghij Die Lustich en Rustich sijt sonder vreesen
ghij vroome Lansten groot en smal
hoort tsoe hoort tsoe
ghij Die Daer sijt groot int getal
Ick Laet u weeten hoort nae Deesen
345[regelnummer]
hoort tsoe hoort tsoe
ghij Die Lustich
men sal u Den Artickel te vooren Lesen
Den schrijver
Hoort tsoe ghij crijsluijden al gemeijn
350[regelnummer]
dit is Den artijkel hier moet ghij u nae vogen
Dit moet ghij volgen groot en cleijn
Dat ick u Lees voor uwen oogen
wanneerder op sal worden getoogen
soo sal hem een Ider onder sijn vaendel vinden
355[regelnummer]
op Lijfstraffing tis ongeloogen
sonder alle genaeden salmen haer scinden
voort soo sult ghij oick mijn beminden
houden goede ende scarpe wacht
ende uwen Loos secretelick howen eert sal inden
360[regelnummer]
Die u Den wachtmeester geeft hier wel op acht
en die bij u oick compt inder nacht
eijscht hem den Loes off aenhoort mijn spreeken
en weet hijse niet sijt wijsselick bedacht
| |||||||||
[pagina 342]
| |||||||||
365[regelnummer]
Ga naar margenoot+ghij sult hem met uwen swaert Doersteeken
en roepen allarm nae Doude treeken
voert soe en sult ghij van die wacht niet gaen
off men salder u aff haelen met vaendels uuijtgestreken
vliegende Lustich hoort mijn vermaen
370[regelnummer]
soo salmen oick vroom op Den Trommel slaen
hier trectmen een weijnich voort ende slaen op den Trom
Den Wachtmeester te paert Waer sijdij mijn tromslaegers compt hier voort
375[regelnummer]
ijder moet uuijt sijn rot twee man op die wacht bringen
op off ons Die vianden quaemen aen boort
soo mogen wijse met macht bespringen
Tromslager
Heer Rotmeester ick sal geringen
380[regelnummer]
Doen u belieften van stonden an
ick sal Lustich roepen offmen mijn hoorden singen
soo macht inden Leger hooren ijder man
Den wachtmeester
Wel gaet ende Doetet Dan
385[regelnummer]
soo en overvallen ons Die vianden niet met macht
Tromslaeger roept
Hoort tsoe hoort tsoe slaet hier op acht
ghij rotmeesters ghij moet op Die bien
uuijt ijder Rot sult ghij twee mannen bringen op die wacht
390[regelnummer]
hoort tsoe hoort tsoe
hout scarpe hoede sijt wijselick bedacht
ten scaet niet Datmen wel toe sien
hoort tsoe hoort tsoe
ghij Rotmeesters
395[regelnummer]
voert u volck op die wacht want het moet geschien
Den eersten crijsman
Heij Dat suver recht al waert alle tien
soo sullen wij goede wacht holden sonder verdrach
Den wachtmeester
400[regelnummer]
Hoort Rotmeester dit sal uwen wacht sijn sint aelbers Dach
treet voort en siet Dat ghijt wel bewaert
Deersten crijsman
Coempt ghij crijsluijden wij moeten op die vaert
sinte Aelbrecht Dach es u wacht als nu
hier besetmen Die wacht en slaen op den trom
suptijle vont
Waer siet ghij eijgen baet hebt ghij geen gruw
onse starcke casteel wert hier belegen
| |||||||||
[pagina 343]
| |||||||||
[pagina 344]
| |||||||||
[pagina 345]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Eijgen baet
Ghenaedige heer en staet niet scuw
coomen sij ons op wij willender tegen
Logen
Wij willen Den crijch oick mede plegen
415[regelnummer]
waerom souden wij ons Laeten versnerken
wij hebben oick mede spietsen en degen
Die willen wij gebruijcken alhier ter percken
Cracht
Wij willen ons tegens haer verstercken
420[regelnummer]
Den moet en willen wij niet geven verlooren
want wij hebbent gewelt onder onse vlercken
wij souden wel Doeren een huisman verstoren
suptijle vonden
Hoort tso mijn Lieve crijsluijden vercooren
425[regelnummer]
wij moeten ons versien van alle provanden
oick van gescut / boskruijt wilt hier nae hooren
sullen wij conen wederstaen onse vianden
het waer potsmartel te grooten scanden
souden wij onse casteel op geven
Cracht
Daertoe hebben wij noch te vroome handen
bedroch
Wij willen Liever wagen Lijff en Leven
Logen
435[regelnummer]
Sij sullen van ons noch werden verdreeven
wien souden ons ter werlt mogen wederstaen
sijn wij niet ter werlt Die hoochste verheven
meest al Die werlt is ons onderdaen
Eijgen baet
440[regelnummer]
Daer en is niet een Lantschap hoort mijn vermaen
off ick eijgen baet heb daer heerscappij
Dus wien souden tegens mijn dorven slaen
van dese macht en heb ick geen fantasij
bedroch
445[regelnummer]
Ick bedroch ben over all vrij
want men beminnen mijn alsmen sien voor oogen
Cracht
Elcxs gebruict cracht dus sien wij
in die werlt Die groetste van vermogen
Logen
Elcxs bemint mijn want ick ben die Logen
Die is Doch over Die werlt gespreijt
ende oick inder menschen herten gevloogen
Daer sij oick wel Dapper vast in Leijt
| |||||||||
[pagina 346]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Suptijle
Ghij heeren wij moeten met naersticheijt
onse casteel wel bewaeren en bewachten
en wij moeten oick sien twert u verbreijt
460[regelnummer]
nae Die mueren en wallen en oick Die grachten
en wij moeten onse vianden niet te cleijn achten
maer wij moeten goede en scarpe wacht howen
al soo wel bij Daege als bijder nachte
Ga naar margenoot+elcxs moet op sijn quartier hoort mijn ontfouwen
465[regelnummer]
op u mijn heeren wil ick Lijff en goet betrouwen
Pausa
Den Wachtmeester
Losa -
Den Tweeden crijsman
470[regelnummer]
Losa weder sonder verdrach
Den Wacht meester
Sint Aelbrechts Dach
Den tweeden
Dats mir recht Rootmeester
Den Wachtmeester
Met recht ick mach
u prijsen en eeren als Lansknecht goet
op sulcke Lansten mach ick Dragen moet
Die soo getrouwelick haer wacht en Loes bewaeren
480[regelnummer]
tsa Du sijt van herten een edel bloet
mijn Liber Lans wilt al u Jaren
voor uwen heer geen arbeijt sparen
Suptijle vonden
Logen en bedroch het beghint te dagen
485[regelnummer]
waer siet ghij cracht coemt hier voort
en eijgen baet wilt u niet versaegen
voor Dese groote menichte die ons coomen aen boort
Eijgen baet
Van alle Dese nacht en heb ickse niet gehoort
490[regelnummer]
sij howen haer stil om ons te verrassen
wij Leggen hier op Dese starcke poort
wat achten wij op een Deel vreemde sassen
Logen
Niet met allen wij op haer en passen
495[regelnummer]
wij sullen onse casteel nu wel bewaeren
Cracht
Wij en willen ons voor hem Luij niet vervaren
| |||||||||
[pagina 347]
| |||||||||
[pagina 348]
| |||||||||
[pagina 349]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Bedroch
500[regelnummer]
Wij setten haer Luijden in onse Deer
want wij hebben alle gader goet geweer
hier haeltmen Die crijsluijden van Die wacht met Den Trom
Den Ambachts heer
505[regelnummer]
Waer sijt ghij veltheer mijn getrowe cappiteijn
wij willen met macht sonder alle genaeden
thuis van gewelt overvallen gemeijn
en vermoordense alle gader groot ende cleijn
Die den Nerinck Daer houden met droefheijt beladen
510[regelnummer]
mijn Dunct Dat sij ons alle gaeder versmaeden
Die veltheer
Ghenaedige heer Laet u toch raeden
wij sullen haer eerst Den trompet gaen sennen
en eijschen Den nerinck weder ten can niet scaeden
515[regelnummer]
ter avontuer sij sullen haer scult bekennen
Den Ambachts heer
Wel Laeter Die trompet hem gaen wennen
en blaesen met sijn trompet seer stijff
ende geeft hem oick mede een beslooten missijff
Die veltheer
Waer siet ghij trompetter tromta Die vijff
gaet ende steect u trompet voor thuis van gewelt
en brengt haer Desen brieff doet mijn gerijff
sij hebben ons nu Langenoch gequelt
Trompetsteeker
Tot uwer Diensten ben ick gestelt
genaedige heer tot allen stonden
voer niet en begeer ick mijns sheeren gelt
ick gae Daer ick van hem wert gesonden
hier slaet hij Die Trompet
Hoort tsoe hoort tsoe suptijle vonden
hier is een brieff vanden ambachts heer
hier sult ghij sijn believen wel in Doergronden
en weeten oick all sijn begeer
Suptijle vonden
Coempt hier binnen Der poorten wij willen meer
hooren en Leesen van uws heeren secreeten
hier Leest hij Den brieff
Hoort suptijle vonden ick ambachts heer Laet u weten
540[regelnummer]
dat ghij van stonden aen sonder vertreckken
| |||||||||
[pagina 350]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Die neerinck salt uuijt Laeten die ghij hebt onder gesmeten
ende oick bedurven in alle Landen en pleckken
ghij en sult met ons niet Langer geckken
545[regelnummer]
wij willen Die neering weder setten in haer oude staet
ofte wij sullen ons tot stormen streckken
en verslaen u met bedroch en eijgen baet
Die Logen sullen wij Doot worpen op die straet
en cracht daer ghij die nering mee gevaen hout
550[regelnummer]
wij sullen u al vermoerden sonder verlaet
en Deelen oick al u silver ende u gout
oick uwen casteel Destrueeren met moeden stout
kat noch hont / en sullen wij Laeten Leven
Dus geeft ons Die neering weder in onse gewout
555[regelnummer]
soo Datse ons mach sijn beneven
desen brieff is u van den ambachts heers wegen gescreven
Logen
Souden wij voer een Deel Letteren beven
Eijgen baet
560[regelnummer]
Souden wij ons Laeten verpochhen
bedroch
Souden wij sorgen voor eenich sneeven
Cracht
Souden wij voer een Letteren beven
Eijgen baet
Souden wij om ijemant ter werlt geven
Logen
Souden wij Dencken op Iemants hochen pochhen
bedroch
570[regelnummer]
Souden wij voor een Deel Letteren beven
Eijgen baet
Souden wij ons nu Laeten verpochhen
Suptijle vonden
Hoort bedroch ghij sult antwoort scrijven
575[regelnummer]
dat hier nijemant is Die op haer driegen acht
Die neerinck sal tegen haer hart hier bliven
wij sullense hier houden met cracht
Bedroch
| |||||||||
[pagina 351]
| |||||||||
[pagina 352]
| |||||||||
[pagina 353]
| |||||||||
580[regelnummer]
Ga naar margenoot+Ghenaedige heer seer wijsselick bedacht
ick sal Den brieff gaen scriven terstont
en ghij sultse seegelen soo heeftse macht
Ga naar margenoot+en sentse Den ambachts heer soo weet hij u gront
Eijgen baet
585[regelnummer]
Wij willen Den nerinck howen
cracht
Sij sal blijven in onse gewelt
Logen
Dat is plat uuijt onse verbont
Eijgen baet
Jae dat hebben wij met malcander in gestelt
cracht
En dat sullen wij howen het ghelt dat gelt
Subtijle vonden
595[regelnummer]
Waer sijt ghij boode u nu versnelt
brengt Deesen brieff uwen heer die ghij bemint
soo mach hij weeten hoe wij sijn ghesint
Den trompetsteeker
Ick ben bereijt Doer Regen en wint
600[regelnummer]
te reijsen Daert mijn heer sal gelieven
om over en weerover te brengen Die brieven
hier gaet hij weeder Nae Den Leger ende geeft Den brieff over ende seijt
605[regelnummer]
Ghenaedige heer u wil ick gerieven
bij nacht en dach sonder vreesen
hier is een brieff Die moecht ghij Leesen
Den Ambachts heer
Gheeft mijn Den brieff mijn Dienaer gepreesen
610[regelnummer]
Ga naar margenoot+mijn getrowe veltheer Leest den brieff maect mijn bekent
soo mogen wij weeten Tinhouden van Deesen
en wat hij ons voor een antwoort sent
Die veltheer
Ghenaedige heer seer excelent
615[regelnummer]
Den brieff salt ons wel openbaeren
hoe Datse ghesint sijn tegens u oft obedijent
Die Letteren sullent ons wel openbaeren
hier Leest hij Den brieff
| |||||||||
[pagina 354]
| |||||||||
620[regelnummer]
Ga naar margenoot+Saluijt u ghij ambachts heer met all u scaeren
wat meent ghij ons met woorden te vervaeren
off meent ghij Dat wij kinderen sijn
u snercken u pochhen en mach ons niet Daren
al is Dat ghij ons toont een wreet aenschijn
625[regelnummer]
coempt ons vrij op verstaet wel mijn
daer is op gecoect wij hebben noch swaerden
Jae cruijt en Loot / Lustich en fijn
weet Dat ghij Dreijgt Den onvervaerden
Cnevelstaven spietsen en hellebaerden
630[regelnummer]
es voor u ende oick anders niet
wij verlangen naet vechten als nae haver Die paerden
en wij en naemender gheen ghelt aen dat ghijt Liet
dus compt ons op ons vrij besiet
meent ghij aen Die neerinck soe met snercken te geraeken
635[regelnummer]
inder Eewicheijt Dat nimmermeer en gheschiet
want Duijsent warff wij Daer Liever om staeken
Daerom soo wilt ons vrij genaeken
met blijder herten wij u verbeijen
wij hebbender Lust in Dat Die spietsen craecken
640[regelnummer]
soo garen en aaten wij geen pasteijen
Den Ambachts heer
Ghij Crijsluijden wilt u tot stormen bereijden
een ijder Lanst moet nu streckken een man
wij sullen al rijck worden al eer wij scheijden
645[regelnummer]
met een Lustige moet willen wij daer an
Alle gader Roepen
Her her her her her
Den Trom slaet Allarm boven alle gader
650[regelnummer]
Al arm Arm Arm Arm
hier is thuis gewonnen
Die veltheer
Ghij vroome chrijsluijden wat segt ghij nu daer van
wij hebben Dat huis van gewelt gewonnen
Den Ambachts heer
Ghij Loffelijcke crijsluijden ick seg u gaet dan
en haelt Die neerinck Die daer is gebonnen
Den hopman
Comt Leutenant gaet mede wij sijn gesonnen
| |||||||||
[pagina 355]
| |||||||||
[pagina 356]
| |||||||||
[pagina 357]
| |||||||||
Ga naar margenoot+om die nerinck uuijt Die gevanckenis te haelen
het was goet Dat wij Dit begonnen
Immer hebben wij thuis in ten mach ons niet faelen
Den Luijtenant
665[regelnummer]
Sij mostent al te saemen met Den doot betaelen
och hoe scandelick hebben sij tgemeen ambachs volck vermeuijt
Deen Dander
Wij hebben nu beuijt Met grooter hoopen
3 4
670[regelnummer]
Haer gelt en goet Sullen wij nu deelen
1 2
Onse bal die steuijt Onse taerlingen Loopen
3 4
Wij hebben nu beuijt met grooten hoopen
1 2
Sij versmoorden in haer bloet Soo salment haer speelen
3 4
Nu hebben Wij beuijt Met grooten hoopen
1 2
680[regelnummer]
Haer gelt en goet Sullen wij nu deelen
Den derden
haer fruweel met spietsen haer gelt met baccaneelen
Den veltheer
Hier is Den neerinck Mijn ambachts heer goet
685[regelnummer]
Die wij verlost hebben uuijt haren handen
neempt ghijse nu in u behoet
op Datse niet weder en compt in scanden
Den Luijtenant
Sij was genoomen uuijt alle Landen
690[regelnummer]
en sij was int huis van gewelt gebracht
tgemeen ambachts volck claechden met gevowen handen
en sij hildense Daer Doer Loutere cracht
Den Nerinck
Ick mach wel Doen over alhaer mijn clacht
695[regelnummer]
sij die mijn Daer hilden met cracht gebonden
Int huus van gewelt dach en nacht
van eijgen baet en suptijle vonden
Die met mijn omsprongen als verwoede honden
Ick most veel Leets van haer gedoogen
700[regelnummer]
bedroch was Daer oick hoort mijn vermonden
Die nimmermeer en slaept alsmen siet voor oogen
en Die heeft mijn soo Dick uuijt mijn huis getoogen
het is seer goet Datse sijn verslaegen
veel verdriet heeft mijn oick gedaen die Logen
705[regelnummer]
Dat en can ick niet vergeeten mijn Leve Dagen
| |||||||||
[pagina 358]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Den Ambachts heer
Nu veltheer Neempt Die neerinck Doet mijn behaegen
en brenctse int huis van neerinck sonder verlaet
710[regelnummer]
ick salse voorstaen en altoos Draegen
gaet setse weder in haer oude staet
Den velt heer
Compt neerinck ick sal u brengen in u huis
Daer ghij uuijtverjaecht waert vanden boosen quaet
715[regelnummer]
en hebben u gedaen soo groot confuijs
nu sijnse versleegen dit quaede gespuijs
Den Nerinck
Ten is niet te seggen Dat groote habuijs
Dat sij mijn dick hebben aen gedaen
720[regelnummer]
ick most in mijn hart Draegen Dat cruis
Doen sij mijn Daer hilden met cracht gevaen
Den veltheer
Comt neerinck wij sullen gaen
Int huis van Neerinck Daer ghij siet uuijtgedreven
725[regelnummer]
cortelick sallen weeder wassen u blaen
siet Neerinck Dit huis es u gegeven
Ga naar margenoot+bewoontet met vreeden al u Leven
hier nae volcht het Liedeken ende gaet op Die voijs Wilt u bereijden ghij ambachts Lieden
730[regelnummer]
Hier Leijt nu verslaegen Die suptijle vonden
met bedroch en Logen en eijgen baet
Die Den neerinck hilden met cracht gebonden
int huis al van gewelt sonder eenich genaet
Ga naar margenoot+sij mostent oick becarmen
735[regelnummer]
wij quaemen haer aen boort // met moeden seer gestoort
en hebben haer vermoort // sonder ontfarmen
Haer silver haer gout en oick haer Juweelen
Die sullen wij nu Deelen // Tot eenen beuijt
Daelders gouden croonen met backkeneelen
740[regelnummer]
onse koot Leijt stooff // onse bal Die steuijt
vruecht willen wij orbooren
met een fraije moet // benaemen wij haer gelt en goet
sij mosten in haer bloet // versmooren
| |||||||||
[pagina 359]
| |||||||||
[pagina 360]
| |||||||||
[pagina 361]
| |||||||||
745[regelnummer]
Ga naar margenoot+Sij hilden daer Die Neerinck soo vast geslooten
Dat heeft vernoomen Den Ambachts heer
en theeft hem boven maten seer verdrooten
soo Dat hij met sijn volck tooch inde weer
sijn boode gesonnen
750[regelnummer]
hij was Daer toe gestelt // Daer hij Lach in dat velt
en heeft Dat huis al van gewelt // gewonnen
Prince
Loff princelijcke Nerinck seer hooch verheeven
wij hebben u geset weder in u staet
755[regelnummer]
Daer ghij al soo Lelijcken waert uuijtgedreven
van suptijle vonden // en Eijgen baet
Oick van bedroch en Logen
Die u hebben verspiet // ende gebrocht tot niet
alsoomen siet voor oogen
Den concluijs Des spels
Ghij Lustige gheesten in consten verheeven
hebben wij ons int speelen ontgaen off gemist
helpt ons onse faulten Draegen die hier staen beneven
hij moet seer vast sijn Die hem niet en vergist
Dander
Wij bidden u maecter toch om geen Twist
al ist // dat ghij ons siet ofte hoort failleeren
peijnst dat wijt soe niet en hadden gegist
maer Dat wij ons best doen / ghij vrowen en heeren
Deen
Wij hoopen Die neerinck sal nu triumpheeren
want bedroch en suptijle vonden Die sijn nu doot
sij sijn versleegen tot haerder onneeren
Eijgen baet cracht en Logen cleijn en groot
Dander
Dees hebben Die neerinck gemaect soo bloot
in alle Landen en steeden tis goet te bewijsen
tgemeen Ambachts volck was inder noot
in soo grooten Dangier Dat elcxs moch ijsen
Deen
Die neerinck Diemen niet en mach te vollen prijsen
was seer verdruct van deese bloetgierige honden
est Dat Dese boeswichten niet weder verrijsen
soo sal Die Nerinck floreren tot allen stonden
| |||||||||
[pagina 362]
| |||||||||
Ga naar margenoot+
Dander
Besiet Doch watte suptijle vonden
Dat Daer wert bedreven soomen siet voor oogen
sij coopen haer eijgen goet wilt dit Doergronden
790[regelnummer]
om een Dieren tijt te maeken men hoorts niet te gedoogen
Deen
En soo werter soo menijgen Loogen geloogen
en scrijven selfs een brieff sonder verstrangen
en setten Logenen Dan uuijt men souder sackken bij droogen
795[regelnummer]
ende sij seggen sij hebbense van oosten ontfangen
Dander
Sij weeten soo wel te gaen Die suptijle gangen
soo Dat Den ambachts man niet en mach beclijven
Deen
800[regelnummer]
Dus moet hij gaen met magere wangen
sij weeten soo wel te gaen Die suptijle gangen
Dander
Naer goede nerinck is groote verlangen
hebt ghij ijet gehoort Laetet soetgens Drijven
Deen
Sij weeten soo wel te gaen Die suptijle gangen
soo Dat den nerinck niet en mach beclijven
ghij heeren hier willen wijt bij Laeten blijven
Finis
810[regelnummer]
Heijnzoon Adriaenzoon fecit
| |||||||||
[pagina 363]
| |||||||||
[pagina 364]
| |||||||||
[pagina 365]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Een spel van sinnen daer deenvoudige
mensch seer wenscht om Die waerheijt
te becoomen maer wert doer valsche
5[regelnummer]
perswacie en schoon voor oogen verleijt
ende gebrocht bij schijn van deuchden
woonachtich int uuijtwendich gebaer
daer door hij compt in bestrictheijt
van herten / Aldus Desolaet siende
10[regelnummer]
voorcompt hem goodts goetheijt die
met hem brengt Die getrouwe waerheijt
die hem dan vrij maect van alle bestrictheijt
sijns herten / ende om voorts aen vast
ende onbeweechelick te blijven tegens
15[regelnummer]
alle viantlijcke becooringe ende
aenvechtinge stellen sij hem op chrijstum
den onbeweechelijcken gront steen In sion
geleijt ende wapenen hem met den crijstelijken
wapenen totten Ephesen Int seste bescreven
20[regelnummer]
daer hij dan aldus toegerust sijnde vander
werlt vanden bedriegelijcken Mammon
vande Nijdicheijt van Diversche opijnijen
aengevochten ende bestreeden wort
maer in deese temtacijen van die stemme
25[regelnummer]
des heeren soo geforst en gesterct werdt
dat alle sijn vianden met scanden moeten
ruijmen ende hem onverwonnen Laeten
|
|