Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 5: Boek E
(1994)–Anoniem Trou moet blijcken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Een Spel van Sinnen hoe die Mensch Die werlt wil bevechten en compt uuijt heel gestoort weesende met een swaert half uuijtgetrockken ende seijtHij salder nu blijven dats een voor al
Sijn Wijff genaempt Wat achterdinckens
10[regelnummer]
Hij en sal off godt wil
Die Mensch
Gans Doot hij sal
ick wil hem in dusent stuckken kerven
Twijff
15[regelnummer]
Och wildij ons en al ons kinderen bederven
wat wildij maeken ons is naekende groot verdriet
och sijt toch te vreeden
Die Mensch
Ick seg u hout mijn niet
20[regelnummer]
gans Longeren siet / ick sal sijn Leven minderen
waer is hij waer is hij
Twijff
Och denct om u wijff en cleijne kinderen
om u beesten om u rinderen / wat wildij bedrijven
Die Mensch
Neen dats verlooren hier en baet geen kiven
Laten Leven / tjan ick en sal / dat sout ick meenen
ick sal hem aff howen / hooft armen en beenen
Loopt hij dan daer heenen / tsal sijn tsijnder bate
Twijff
Hij mach hem wel vervaren
Die Mensch
Hij mocht willen dat hij sate
op ooltges plate / hij mach wel sijn bevreest
35[regelnummer]
wist hij wat hem naecte / hij gaff wel sijn geest
ick sal den beest gelijck Den slecken / speten
bij gans hanepooten
Twijff
Machmen niet die pleckke // weeten /
40[regelnummer]
eer ghij hem gaet die / neckke // meten // met veel geweens
wie wildij toch slaen man
Die Mensch
Dats alleens
niette min men moetent toch weeten voor off nae
45[regelnummer]
tis Die werlt
Twijff
Die werlt segdij
Die Mensch
Jae die werlt Jae
50[regelnummer]
die sal wel drae // craeken een quae noot
hij moeter blijven
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Twijff
Hoe wilt ghij die werlt doot slaen / Jae ghij wilt godt
55[regelnummer]
ick hoorden sonder spot / noijt sotter bestaen dan datte
eij arme knecht
Die Mensch
Ick salt doen siet bij ons catte
want ick weet / soo ick scatte // dat hij voor mijn vermaen // beeft
Twijff
Wat heeft hij bedreeven
Die Mensch
Wat hij gedaen heeft
noijt Iemant en wasser / soo quaet van werken
65[regelnummer]
dat soudij wel haest weeten en merken
ginckt ghij als ick ter kerken / sonder Licht off Lantaerne
Twijff
Ghij ter kerken Jae off in die taverne
daer sijdij gaerne / daer soudtmen u vinden eer
70[regelnummer]
wanneer waerdij Laest ter kerken
Die Mensch
Vraechdij wanneer
een sonnendach hoorden ick daer wonder bij gans bier
waer is die hoerrisen Jae hadt ick hem hier
75[regelnummer]
ick deet hem wel schier / Die siel vervliegen
Twijff
Jae man men seijt veel
Die Mensch
Wel hietij ons prochiaen Dan Liegen
80[regelnummer]
sow hij ons bedriegen / ick waen neen / dat ghijt verstaet
hij seijde die werlt / was valsch fenijnich en quaet
vol bedrochs en misdaet / Jae een moordenaer
een dieff een boeff // een onverlaet / en een verraer
een tiran ongenaedich van quaeden bedrijve
85[regelnummer]
sout ick sulcken een Laeten te Live
bij gans vive Daer ick meester ben vanden dorpe
hij heeftet verdient Dat ick hem verworpe
en expediere hij is besmet met crijme
als ick hem nu heb aen mijn vlijme
90[regelnummer]
dan sal ick met hem een camp beslechten
Twijff
Waij Lieve man wildij tegens die werlt vechten
serteijn dit waer een Dwaesselick feijt
Die Mensch
95[regelnummer]
Tjan onse prochiaen heeftet selfs geseijt
dat ick bereijt die werlt sow bespringen
Wijff
Jae Lieve man meendij hem alleen te dwingen
noijt sotter dingen / ghij sijt veel te slecht
100[regelnummer]
om sulcxs te Doen
Die Mensch
Segdij alleen en heb ick niet ons knecht
est dan niet tegens hem goet genoch met ons tween
waer sijdij knecht
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Een dienaer als een serjant ende hiert verblintheijt
Hier ben ick meester waer sal ick heen
als u Dienaer altoos tot uwen beveele
Die Mensch
Wij moeten gaen campen
Wijff
Jae goodts heb Deele
tegens Die hanen / tsal sot begonnen // sijn
Die Mensch
Gans Longeren gans Longeren die werrelt moet verwonnen // sijn
van mijn verslonnen / sijn // neempt hier op merck
Twijff
Die werlt Lieff man is u veel te sterck
120[regelnummer]
al waerdij een staelen serck / ghij sulter blijven
arm dwaes wat coendij tegens Die werlt bedrijven
swerlts beclijven / heeft veel volcxs vernielt
Die Mensch
Hij veel volcxs
Twijff
Jae meer dan hier nu crielt
jae al warense noch thien Dusent dicke
Die Mensch
Waij die en waren niet soo vroom als ickke
130[regelnummer]
die werlt mijn vernielen / neen hij bij gans bloe
daer weet ick al een ander cunsjen toe
en sal hem bespringen onversiens sonder draelen
hier knecht Loopt ras / wilt mijn harnas halen
ick sal sonder falen mijn wapenen tegens Die gast
Die knecht
Wel meester
Twijff
Man Tis verlooren geharnast
ghij wert vermast / al condij als een valck vliegen
140[regelnummer]
die werlt sal u int eijnde bedriegen
en doen u vertreckken / sonder Trompet
knecht
Hier is tharnas meester
Die Mensch
145[regelnummer]
Dats goet en wel op gelet
Ga naar margenoot+her her off sij vernaemen die Lucht
een dinck moet gedaen sijn metter vlucht
ick sal hem doot slaen off te minsten cruepelen
och sweetgaten hoe sal hem sijn Longergat popelen
150[regelnummer]
van vreese off hij conde verschoonen dees saeke
hoe heet Dees Jaeke
knecht
Sij heet gemaeke
en dit huijsken hovaerdije nae uwen eijsch
Die Mensch
En deese gordel
knecht
Wellust Des vleijs
en dit is Die stock Daer sampsons cracht in Leijt
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Die Mensch
Hoe heet die Toch
knecht
Alle quae genegentheijt
165[regelnummer]
noijt man en hoorden van meerder crijme
Die Mensch
Snijt hij wel
knecht
Jae gelijck een vlijme
170[regelnummer]
het sow Doersteeken / hoe sterck dattet ware
Die Mensch
Ick ducht hij nu sterven sal van vare
eer ick hem nare / her her fluxs bij gans Lijff
segt nu dat ghij vlus seijde eij sotte wijff
175[regelnummer]
ha ha ha ha Den catijff sal ick nu Loonen
hoe behaech ick u nu
Wijff
Ghij dunct mijn nu gestelt om inde boonen
die craijen te hoonen als nu ter tijt
Die Mensch
Die craijen hoonen ghij spreect met verwijt
ghij sijt niet Edel / Dus condij niet bevroen
die craije segdij / siet een man sow garen doen
een feijt van wapenen / alder cloeckheijt vol
185[regelnummer]
wat Lijck ick nu van achteren
Wijff
Maer een noortsche drol
die scut sijn bol tegens die wint die waijt
Die Mensch
190[regelnummer]
Een noortschen drol Dats wel gepaijt
gans tanden wat ghij craijt / dats quaelick geclapt
hij wert van mijn noch in stuckken gecapt
als pasteije vleijs gescrapt // tsa tsa ick gae nu beginnen
Wijff
195[regelnummer]
Segt mijn Lieff man / hoe suldij die werlt kinnen
om hem te vinnen / behoefdij wel een Lange vlage
Die Mensch
Ja waerom dat
Twijff
200[regelnummer]
Want die werrelt verkeert van dage tot dage
van habijten / van seeden / van alle bestaen
Die Mensch
Dats waer en voort soo seijt ons prochiaen
datse wert hoe Lanxs hoe arger van bedrive
205[regelnummer]
soutmen sulck een Laten ten Lijve
twaer gescaepen / Liet ick hem volherden
tsow int ende noch veel arger werden
dat moet ick beletten eens voor al
Wijff
210[regelnummer]
Eij Laet toch die werlt / Die werlt sijn
Die Mensch
Bij Loo ick en sal
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+al mocht / hij doer felheijt / noch soo boos sijn
215[regelnummer]
her tsa / tsa / tsa
Twijff
Die werlt Lieff man sal u veel te Loos // sijn
tsal een blaewe coes // sijn // op mijnder sielen
ghij sult niet bedrijven
Die Mensch
Ick sal die werlt vernielen
sijn darmen doen scielen / ten baet geen smeeken
hij blijfter gewis
Wijff
225[regelnummer]
Maer man ick hoorden preeken
dat in tijen voorleeken // Die werlt verdranck
en dat hij ten Lesten / tot sijnen uuijtganck
sal vergaen tot niet / Dit was sijn motijff
en dat metten viere
Die Mensch
Dat en acht ick niet wijff
die dat sprack was mogelick beveijnst
sij en hebben denck ick om mijn niet gepeijnst
die werrelt blijfter / eer den avont genaect
Wijff
Man godt heeft Die werlt gemaect
Die Mensch
En ick sal hem weer ontmaeken / wie dattet Laect
hadt hij beter toe gesien / thadt geweest veel bat
240[regelnummer]
hadden godt int scheppen mijn geest gehadt
hij hadtse gemaect op een ander faetsoen
maer hij wilde alleen nae sijn wille Doen
nu sal ick hem in dusent stuckken kerven
Wijff
245[regelnummer]
Och dees man sal die werlt bederven /
maer als ghij die werlt dus hebt doen dalen
waer sullen wij Dan weer een ander werlt halen
wilt mijn Dat vertaelen eer dattet te Laet // is
Die Mensch
250[regelnummer]
Wat hebben wij te doen mettet geen dat quaet // is
toncruijt is best wech eert compt ten banne
bol inde biesen / eijeren in die panne
soo sullender geen quae kuijkens uuijt spruijten
Wijff
255[regelnummer]
U begrip dunct mijn niet veel te sluijten
hout toch in muijten u sotte vermaen
want soudij soo danigen werck bestaen
sonder reden tansien Der wijser vrowen
tmach niet wel geluckken
Die Mensch
Bat neen ick in Trouwen
dat mocht mijn berouwen // daer hadt ick niet op gedacht
ick wilse gaen soeken / alle mijn macht
en dach ende nacht / over die werlt claegen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vrijlick ten sal haer niet wel behaegen
ick moet haer vraghen / trecht / bij goeder avijse
op dat sij hem aen mijn handen wijse
en smijten hem dan thooft aff / met een snappe
270[regelnummer]
heij ick stae hier / veel te Lang en clappe
dus wil ick mijn straxs // doer gaen steeken
Wijff
Maer suldij Die werlt niet eerst Laeten spreeken
sijn biecht / eer ghij hem sult ontlijven
Die Mensch
Ick sow hier wel Lang dus clappende bliven
neen ick gae Loopen / op oft soo geviele
dat ick Die reden vonde
Wijff
280[regelnummer]
Nu adieu godt heb die werlts siele
gaet heenen / ghij moecht wel wederstoot hebben
Die Mensch
Ga naar margenoot+Nu knechte sal ick van achteren oick noot // hebben
sieter nae / mijn mochter Door coomen verdriet
285[regelnummer]
want ghij weet toch wel ick en sie van achteren niet
en quaem hij van achteren daer ick voor grou
ick sow Doot sijn eer ickket weeten sou
dus siet wel toe / want niemandt sijn viant spaert
knecht
290[regelnummer]
Meester ghij sijt aen alle sijen wel bewaert
men mocht u niet beter ter oorloch uuijtrechten
al woudij gaen in dach huren vechten
elck sal als Den slechten voor u weesen blaew
Die Mensch
295[regelnummer]
Hoe staet mijn aensicht
knecht
Ick wert selfs schier flaew
als ickket aensie Dat moet ick verclaeren
die viscken inde see souden van u vervaren
300[regelnummer]
ghij siet al soudij Die Duvel binden
Een vrowe Sittende in een stoel taelwaerdich gexalteert met eenen rechters roede in die handt genaemt redene Noch een ander vrowe oick tamelick geexalteert met eenen spiegen inde hant genaemt kennisse Noch een ander vrow met een swaert inde hant ende heet Justicia ende sitten beijde wat Lager als Reden
Redene
Door kennisse salmen recht ontluijken
310[regelnummer]
mits redene Die moet gaen voor al
recht met redene puniert Die misbruijken
doer kennisse salmen
al mach kennisse hoeren aert eerst niet op stuijken
daer moet reden sijn / Daer recht sijn sal
315[regelnummer]
door kennisse
mits redene
dees Drie maeken een perfect getal
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
knecht
320[regelnummer]
Wat segt ghij meestere
Die Mensch
Ick roep als een dieff inde paerde stal
gans moort hier isser al meer dan een
maer wat Leijter an ick moeter heen
325[regelnummer]
en bestaent onversaecht / ick ben cloeck gehavent
Joffrowen godt geeff u alle gader goeden avont
ick sow soo gaerne met u eens spreeken
Reden
Trouwen dat en sal u niet gebreeken
330[regelnummer]
sijt wellecoom vrient / en dat tot uwen wensche
maer hoe heet ghij wie sijdij
Die Mensch
Ick ben die mensche
en ick heb nu wel goen raet van doene
335[regelnummer]
dus coem ick bij u
Redene
Segt op vrijhartich met moede coene
ick sal u nae u verstant wel berechten
hoe coomdij Dus gewapent
Die Mensch
Ick wil tegen die werlt vechten
en sonder vertreck hem doot gaen slaen
Redene
Die werlt segdij / wat heeft hij u misdaen
345[regelnummer]
wilt ons Daer aff tvermaen / met verstant / uuijtleggen
Die Mensch
Dat sal ick u seggen
ghij en hoorden van niemant meer ongerijeff
Reden
350[regelnummer]
Segt op Laet hooren
Die Mensch
Joffrow hij is een Dieff
een straetrover / Jae men vint geen quaedere
Reden
355[regelnummer]
Een dieff segdij
Die Mensch
Jae een verradere /
een groot misdadere / ende een bedriegere
een onverlaet ende een valsch Liegere
360[regelnummer]
hij is een Idele sack / gestoffeert met giericheijt
kennisse
Die mensch hoort wel te sien wat hij seijt
want met sulcke woorden wert den mensch gevangen
hem selven brengende in groot verstrangen
365[regelnummer]
dit behoort hij selver wel over te peijsen
Die Mensch
Joffvrow ick hebt gehoort wel seven reijsen
onse prochiaen seggen op die stoel
Reden
370[regelnummer]
U prochiaen en ghij hebt mischien een divers gevoel
hout u wat coel / ghij hebt quaelijken verstaen die gront
Die Mensch
Hij seijdent opentlick meendij dat ickket niet verstont
ick peijns goet ront dat ick oick wat grondeeren can
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+off meendij dat ons prochhiaen / wel Logens stoffeeren // can
en die warheijt verneeren can / soo behoortmen hem scerpe
daer aff te straffen
Reden
380[regelnummer]
Ghij slacht den esel die speelt op die herpe
ghij weeter een Luttel off / en dat niet veel
maer hebdij tsermoen oick uuijtgehoort geheel
van tbegin ten eijnde / sonder elders te spueren
Die Mensch
385[regelnummer]
Ick mach soo Lang inde kerck niet Duren
ick sout besuren oick doe ickket niet gaerne
ick Liep uuijtet sermoen / in die taverne
bij mijn Lagenoots / en ginck heur Dit vercleeren
Reden
390[regelnummer]
Wij verdragen u Den eet ghij behoeft niet te sweeren
wij gelooven daer aff wel / al u vermeeten
maer hoort noch een dinck dit moet ghij weeten
die werlt is goet Dat is een ander sermoen
Die Mensch Reden
395[regelnummer]
Goet segdij - Jae goet
Die Mensch
Dat sow Die Duvel Doen
hoe heeft onse prochiaen dan geloogen
Reden
400[regelnummer]
Waert noot ick sout u met redenen betogen
en verheffen dat ghij Dus Lelijck misprijst
wat salmen die werlt Doen
Die Mensch
Maer dat ghij hem verwijst
405[regelnummer]
in mijn handen om te doen sterven hier
als meijer en sheeren officier
van mijn Dorpe / want Doer sijn gebien
soo moet ick al die hoven doerwien
en waer ick eenich quaet weet / onder ander cruijt
410[regelnummer]
Ga naar margenoot+dat wil ick te niet Doen en roijen uuijt
Jae in wiens hoff dattet mach sijn geplant
Reden
Or cha heer meijer ick heb nu tverstant
nu dat ghij sijt soo ghij hebt geseijt
415[regelnummer]
officier van dees plecke / soo geeff ick u autorijteijt
als redene in mijn susters presencie
dat ghij hier in de stoel der consiencie
sult sitten en van dees werlts sneeven
selven oordele / en vonnisse sult geven
420[regelnummer]
die ghij Dus quaet hout ende verkeert
Die Mensch
Ick bens te vreeden / I goo nu adieu werlt
wist hij Dit hem mocht wel wee sijn te moede
Reden
425[regelnummer]
Nu heer meijere hout daer die Roede
geeft nu vonnisse soo sijdij te rustere
nae u gevoelen / en Justicij mijn sustere
sal Dexecutij Doen / oprecht en net
soo ghij vonnist
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Die Mensch
O nu ben ick een cadet
wel wel / nu weet ick wat ick bedrijven // sal
ick meen dat die werlt / nu daer bliven // sal
435[regelnummer]
al waer sinte pieter / sijn vrunt // mach hem niet baten
or cha werlt om u quaetheijt boven / maten
diemen opentlick aen u Dagelicxs siet blijken
want ghij vol bedrochs sijt / en vol valsche practijken
wel overtuijcht / Die boven regel gaen
440[regelnummer]
van Luijden van naem en faem en van ons prochiaen
soo verwijs ick u werlt / om te bederven
sonder vertreck
Justicia
Jae waer toe
Die Mensch
Maer dat hij sal sterven
dalder quaetste Doot / Diemen versiere
gehangen geraebraect / off metten viere
verbrant te sijn van u Justicij geingient
Justicija
Die punicij es groot
Die Mensch
Die werelt heeftet wel verdient
Jae hondert Dooden fel en afgrijs
Redene
Nu heer meijere es Dit u avijs
u goedt duncken nae u woorden bekent
en u uterste mening met volle consent
dat Die werlt dus wreedelick sal werden vergouwen
460[regelnummer]
nae uuijtwijsen sijn misdaet
Die Mensch
Jaet in Trouwen
en begeer dat Justicij wijs int bevroen
hier present sijnde / Die execusij sal Doen
465[regelnummer]
nae mijn woorden voorsprooken sonder anders tontwinden
Kennisse
Maer waer salmen Die werlt vinden
op dat ten inden Die Justicij mach geschien
daer Leijt Die cloot
Die Mensch
Vinden / tjan dat staet te besien
twaer goet datmen een bode sonder stricke
nae hem stuerden
Justicia
475[regelnummer]
Ghij most hem Leveren
Die Mensch
Hoe Leveren wie ickke
Leveren / bij Loo / tvonnis daer niet aff vermelt
waer sow ick hem vinden
Reden
Ghij hebter u Immers tegens int harnas gestelt
om met gewelt te bevechten / es hij noch te soeken dan
Die Mensch
Ick weet niet waer hij is
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Justicija
Hoe wildij hem vervloeken // dan
off wildij vechten en doen verdriet
tegens eenen Die ghij niet en siet
490[regelnummer]
waer issij Daer ghij om drijft geschil
Die Mensch
Tjan ick en weet
Redene
Dit dunct mijn sijn een vreemde gril
495[regelnummer]
wie wildij Dus Doot slaen wie is Dus verkerlt
segt mijn toch datte
Die Mensch
Maer tis die werlt
Redene
500[regelnummer]
Waer is die werlt
wie is Die werlt / Dus vol confusen
sijnt bergen / velden / casteelen / off huijsen
water Lucht / vier / vucht / cout off heet
doet daer aff bescheet
Die Mensch
Tjan ick en weet
die werlt / ontbeijt // Dat moet ick over Leggen
kennisse
Noempt Die man
Die Mensch
Ick en weet wat seggen
die werlt ick bender uuijt / ick weet bu noch ba
die Lucht / Die velden / Die huijsen / wa / Jae
ick en cans niet naeder noch bet verstaen
Redene
Maer wat quaet hebben u die velden gedaen
sij brengen haer vruchten jaerlicxs inden bou
die Lucht geeft soete ende nootelijcke Dou
huisen / cluijsen / en casteelen / obedieren
520[regelnummer]
u mensch en Laeten u Daer in Logieren
tegen wolven en gieren tempeestich smijten
Die Mensch
Dat is waer
Redene
525[regelnummer]
Wat hebdij dan die werlt te wijten
dat ghij hem wilt slijten / Door u boosheijt
waer blijct hier in valscheijt moort ofte Loosheijt
quae practijken off sulcke gebreeken
Liegen / bedriegen / Die niet coonen spreeken
530[regelnummer]
off Iemant hinderen / het blijct Int claere
Die Mensch
Ick wou dat ons prochiaen hier ware
ick sow hem doen ethen al Dat Liegen
tjan heere ghij souter soo veel bedriegen
535[regelnummer]
hij seij hij was infect gefenijn als die nevele
ke godt geeff die paep het vallendt evele
dat hij vercrevele / hoe dee hij mijn bestaen dit feijt
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Justicija
540[regelnummer]
U prochiaen heeft wel en eerlick geseijt
maer ghij verstont die woorden metten slechten
Die Mensch
Ga naar margenoot+Wae hij seijden mijn men sow tegens die werlt vechten
en verwinnen hem / als viant openbaer
kennisse
U prochiaen certeijn Die seijden waer
ghij sout wel Doen dedij nae sijn gebien
Die Mensch
Jae waer is Die werlt
Redene
Kennisse Laet hem sien
die werlt het hooft van alle quae werken
kennisse
Gaerne suster / comt wilt herwaerts merken
555[regelnummer]
in dese spiegel / Die ick kennisse tooch
ghij sulter die quaede werlt in sien die niet en dooch
neemt wel inden spiegel / bidt ick uuijt minne
het rechte gemerck
Redene
560[regelnummer]
Wel wat siedij
Die Mensch
Ick en sieder niet inne
dan mijn selver en geen ander op stel
Redene
565[regelnummer]
Certeijn ghij siet oprecht en wel
mensche u gesicht heeft die claerheijt
want ghij sijt Die werlt
Die Mensch
Segt mijn dan van dien Die waerheijt
570[regelnummer]
wie is Die werlt dat ickker op mickke
om te bevechten
Justicija
Ghij sijt Die werlt
Die Mensch
575[regelnummer]
Wie ickke
ick Die werlt / waij dats een vreemde grol
kennisse
Jae ghij sijt die werlt alle archeijt vol
daer u prochiaen off seijden al acht ghijt niet een Lensche
Die Mensch
Weet ghij wel wie ick ben
Redene
Ghij sijt die mensche
die De werlt sijt soo die philisoph seijt
585[regelnummer]
ghij sijt minocismus gequaliteijt
fijn nae die groote werlt vroech ende spae
soo ovidius scrijft in Libro de vetuta
gelijck mennich groot clerck in sijn Lesse Las
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Die Mensch
Wie goet Jaer / seij mijn dat hier kennisse was
ick Die werlt / waij dat dunct mijn niet reijn
ick cans niet bevroen
kennisse
595[regelnummer]
Mensch ghij sijt die werlt certeijn
oft u quaelick off anders genoecht
Die Mensch
Siet mijn hier sitten ick wert gewroecht
int herte Doerploecht / wat gae ick nu maeken
600[regelnummer]
sow ick Die werlt sijn / soo sow mijn pijn genaeken
en most bescaemt in mijn pack gaen Luijpen
ick sie hier soudet int eijnde op mijn selven druijpen
wie hoorden oijt sulcke stuijpen maer segt mijn noch bat
hoe sou ick Die werlt sijn
Reden
Soo Luijstert dan wat /
ghij sijt die werlt nae u pastoors gewagen
vervult tot boven toe met alle quae plaegen
want doer die materiael werlt / mach geen arch geschien
Die Mensch
Hoe sow ick Die werlt sijn
Redene
Ick salt u bedien
gelijck Die materiaele werlt is gesticht
615[regelnummer]
hebbende eenen hemel verciert met Licht
seven planeeten genoomineert aldus
sonne / Mane / venus / Mercurius
Mars / Juppiter nae des zedrax Loop
saturnus / en die sterren over hoop
620[regelnummer]
en den hemel Daer boven crijstalijnen
noch den Imperium Dese alle scijnen
in u mensche die De cleijne werlt sijt
Die Mensch
Schijnen die in mijn
Redene
Jae hoort onvermijt
wat ghij int ront siet // Dat is die werlt groot
daer bij is geleeken o mensch u hoot
waer in soo ick heb voor sprooken
630[regelnummer]
seven planeeten expresselick sijn belooken
hoort ick sal u natuerlick betoogen
eerst son ende maen sijn beij u oogen
twee ooren venus en mars sijn gebleeken
sijn Juppiter en saturnus maer bij den mont
635[regelnummer]
mercurius en des hemels sterren goet ront
bij thare Des hoofts seer quaet om tellen
des sterren gesicht / Die des morali vermellen
maer den hemel crijstalijn es int voorhooft geplant
daer schijnt in verburgen memori en verstant
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+bij den hemel Imperium thoochste van thooft
is oick onsienlick Daer in gelooft
soo rust memori goet en gepreesen
grondeert besiet / wat dunct u van deesen
645[regelnummer]
mensch off ghij oick die werlt gelijct
Die Mensch
Wat sou mijn duncken mijn hert beswijct
ick Die werlt dit Dunct mijn vreemde curen
Redene
650[regelnummer]
Inder werlts hemel is tweederleij berueren
deen des firmaments Dander der planeeten
desgelijcxs machmen in u Die cleijne werlt weeten
tweederleij berueren / discoort en onneens int feijt
dat is ratio ende sinnelickheijt /
655[regelnummer]
altijt vallen dees / Den anderen rebel
strijdende tegens / Den anderen over Legt dit wel
off ghijt niet en bevint nae mijn belije
kennisse
Mensche certeijn die werlt sijt ghije
660[regelnummer]
bij experiencie soo blijctet wel bloot
dat ghij die werlt sijt en van die werlt thoot
redelick gescaepen / Ten eersten vreedelick
al dander werlt is onneedelick
en om u redelijcke werlt dit toch wel smaect
665[regelnummer]
es doneedelijcke werlt / om uwent wille gemaect
dat ghij moet kennen / Denct ende besiet
est niet alsoe
Die Mensch
Voirwaer ick en weet / ten behaecht mijn niet
670[regelnummer]
Ga naar margenoot+ick die werlt / dit dunct mijn een vreemt uuijtleggen
Justicia
Nu mensch wat wildij nu Daer op seggen
van die werlt / Die ghij op dese reijse
dus hebt vercleijnt
Die mensch
Daer sidt ick vast op en peijse
onse prochiaen crijcht noch het verwijt
kennisse
Hoe compt dat ghij Dus geharnast sijt
680[regelnummer]
wildij die werlt nu ter tijt noch gaen beswaeren
Die Mensch
Jae en die purgeeren sonder eenich sparen
en alle weer spannige oick in sijn quartier
ick ben een Meijer / en een officier
685[regelnummer]
die doen moet dat mijn heer mijn heeft geboon
Reden
Wat moet ghij dan doen
Die Mensch
Maer alle quaet cruijt uuuijtroon
690[regelnummer]
uuijt alle hoven / hoe ruijt hoe groff
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Reden
Maer hebdij selver geen hoff
daer spruijten en cruijen / in staen ons dat bediet
Die Mensch
Wat Trowen Jae ick
Reden
Hebdij die oick gewiet
es die al reijn / net ende verdruct
700[regelnummer]
eer ghij Toncruijt / uuijt een anders hoofjen pluct
soo behoordij eerst merct dit wel vrij
u eijgen hoofjen Doersien / oft oick suver sij
en eerst gewiet hebben van alle onboon groot en cleen
Die Mensch
705[regelnummer]
Mijn hoofjen dat is suver en reen
sout ick anderen vertreen / en corrigeeren
en selven noch alle quaet useeren
dat waer te deeren / noijt arger quaen
Justicija
710[regelnummer]
Laet ons eens in u hoff spanceeren gaen
en sien eens aen tot eenijger stonden
off Die werlt Daer mocht gevonden
die ghij geharnast soect / met grooter onleeden
Die Mensch
715[regelnummer]
Sou Die hoeresen Daer sijn ick ben te vreden
gaen wij Derwaerts / hij wert van mijn verplet
vindt ick hem in mijn hoofjen / mijn sal sijn te bet
Pausa
Die Mensch
720[regelnummer]
Wij sijn hier geraect Den heer heb Loff
in mijn cruijt huis en Lustich hoff
hier siedij mennich bloemken divers van crachten
Redene
Wat bloemken is Ditte
Die Mensch
Tis een pensebloem men noemtet oick die gedachten
sonderling van crachten / Dier wel op past
Reden
Es dit Die schoonste Die in u hoff wast
730[regelnummer]
hoe isse beclast soomen / can betoogen
dats een teijken dat dander niet veel en doghen
wat ou Dees sijn Lelick beplect
met quaeder coleuren heel overdect
Laet ghij Dit dus wassen in u palleijs
735[regelnummer]
sijn dit u gedachten pense off gepeijs
hoe wast Die nae u sin mijn dat ondect
Die Mensch
Met allen wel
Reden
740[regelnummer]
Ist soo soo ist goet
maect mijn toch vroet / dat bidt ick u uuijt minne
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+u pense off gedachten sijn die in u sinne
even staech soot behoort / met goet besceijt
745[regelnummer]
tot godt altoos en tot u salicheijt
oick tot uwen naesten sonder quaet van hem te spreeken
Die Mensch
Jae sout niet ..
kennisse
750[regelnummer]
Nochtans dees vleckken sijn anderluij gebreeken
daer ghij op siet / als gramschap en thoren
oick gulsicheijt / en giericheijt / die ghij hoort te smooren
en bedeckken als u eijgen / sonder eenich verwijt
maer nu brengdijse int Licht Doer haet ende nijt
755[regelnummer]
practiseerende alle quaet avont en morgen
ick weet sulcxs voor mijn es niet verborgen
est anders soo doet mijn die waerheijt vrij oopen
Die Mensch
Ick gelooff die gedachten meest derwaerts Loopen
760[regelnummer]
maer wilt mijn ontknoopen / hoe coondij Dit weeten
kennisse
Ontlorsen / ontleenen / ontweegen / ontmeeten
bij nachte bij Daghe / Dit oncruijt is groff
waerom Laet ghij Dit wassen in u hoff
765[regelnummer]
ghij diet in een anders thuijn begeert te verdruckken
Die Mensch
Beij beij ick sal wat anders pluckken
dat bet sal Luckken / wedt ick voor die hant
siet daer dat is overvloedich in mijn hoff geplant
770[regelnummer]
wel bekent int Landt suijen en noorden
Reden
Wat cruijt is Dit
Die Mensch
Tsijn schoone woorden
Reden
Schoone woorden
aen allen oorden / dit noch quaer virtuijt // heeft
kennis
Sulcxs tvat in heeft sulcxs tvat uuijt // geeft
780[regelnummer]
twaer veel beter verdorven vanden mol
dan sulcxs op te coomen
Die Mensch
Bat Jaet toch
Redene
785[regelnummer]
Dats waer u hoff is vol
van schoone woorden schelden kijven en Liegen
vloecken sweeren / en u naesten bedriegen
blasphemeeren / saijende Discoort saet
met twee Tongen spreeken feninich en quaet
790[regelnummer]
dagelicxs vijleijnich onnut en ruijt
en dat met schoone woorden te meeten uuijt
dits Dat niet en sluijt / es bij u bedreven
wat segdij hier toe wilt mijn antwoort geven
op dese saeke / sijnde onverkerlt // nu
795[regelnummer]
est soe niet
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Die Mensch
Ick gelooff wel Jaet
Justicia
800[regelnummer]
Wie es die quaede werlt // nu
die werlt materiael / condijt bevroen
die niet en mach sondigen off eenich quaet // doen
off ghij Die vol alle valsche treeken
Ga naar margenoot+seer overlaeden sijt / soot oijt is gebleeken
805[regelnummer]
waer door ghij met u pastoor waert int gescille
antwoort hier op
Die Mensch
Ken weet niet wat ick seggen wille
ghij reden en kennis maect mijn beij stom
810[regelnummer]
maer ick gelooff al ben ick in dees saeck wat dom
ick en ben die quae werlt niet soo ick verstont
hij seijde twas / een dieff een moorder goet ront
en oick een verraeder Dat treck ick mijn niet an
want ick en bens niet
Reden
Wilt mijn daer op hooren dan
die waerheijt sal geen hulp behoeven
ick wil u met smeekende woorden proeven
die mennichfuldich in u hoff staen ontlooken
820[regelnummer]
segt hebdij noijt van u even naesten gesprooken
achter rugge / met Logentael / tsijnder onvromen
daer ghij hem sijn eer en faem me hebt benomen
en die in eeren was gebrocht / in hinderlick grieff
Die Mensch
825[regelnummer]
Ick gelooff wel Jae
Reden
Sijdij dan geen dieff
Jae meer dan een dieff / want een dieff openbaer en onverholen
mach weer geven / dat hij heeft gestoolen
830[regelnummer]
maer u dieverij is quaeder onversaecht
want ghij stelt man vrowe off maecht
haer naem met Logenen / brengende int gequelle
en dat en coendij inden hemel noch inden helle
niet wedergeven in geenderleij manieren
835[regelnummer]
dus brengdij Doer u valsch bestieren
die herten die vol sijn van Tribulacij
in druck in Lijen tot Desperacij
haer eer verliesende mits u bedrijff
en verradelick vermoordij soo haer siel en Lijff
840[regelnummer]
welck werck roept wraeck / ter eewijger tijt
nu bedenct off ghij die quaede werlt sijt
en off dit niet en sijn u pleegen
wiet nu u hoofgen
Die Mensch
845[regelnummer]
Och ick en cander een woort niet seggen tegen
want soo ghij redene / mijn compt verwinnen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+soo moet ick mijn in al dit schuldich kinnen
en ben dan die werlt / nae u vermonden
Justicia
Jae certeijn die quae werlt werdij bevonden
en sijt die selve vol boose Invencie
nu cha heer meijer verhaelt Die sentencie
over Die werlt gegeven hebt / tuwen wensche
Die Mensch
Och wat gaet mijn aen ick arm mensche
wee mijn dat ick oijt was gebooren
Justicia
Tquaet moet sijn gepuniert dats verlooren
860[regelnummer]
en dat met branden soo ghij voor recht
opentlick bekende / aldus ghij Dienaer off knecht
slaet aen die hant rasch / sonder tontbarme
en neemt hem gevangen
Die knecht
865[regelnummer]
Wel Joffrow gaerne
waij meester hoe salt nu dus verkeeren
sult ghij gaen wippen en sterven Leeren
ghij hebt mijn te pas recht mee gebrocht
her her geeft u gevangen
Die Mensch
Och op deese werlt hadt ick noijt gedacht
mijn pastoor brengt mijn in dees cattijvicheijt
Redene
U Pastoor heeft wel en waer geseijt
875[regelnummer]
maer int grondeeren / sijdij slap en stille
die quae werrelt is u quaede wille
die van u die Meijer is vol alder blame
van u Dorp dats u Lichaeme
die van u moet bevochten sijn en verwonnen
880[regelnummer]
hoe soudij die verwinnen connen /
met verblintheijt / u knecht off bestaen sulck feijt
met hovaerdij off quae genegentheijt
uwen stock off staeff / nae uwen eijsch
u harnasch off met wellust des vleijs
885[regelnummer]
u gordel tes soo niet te maeken
Die Mensch
Eijlaes waer mee Dan
Justicia
Maer met vasten bidden en waeken
890[regelnummer]
en in als hebdij contrarij gefaelt
orcha ghij hebt die sentencij verhaelt
die quae werlt moet sterven en niet Langer Leven
Die Mensch
Och isser geen genaede
Justicia
Ghij hebt selver tvonnis gegeven
en begeert int cort voor solucij
dat ick recht sou Doen en executij
dus salt oick gebueren nu aen desen
900[regelnummer]
op een cort
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Die Mensch
O wee mijn dat ick oijt ontfing weesen
sijt mijns genaedich eijlaes och armen
Justicia
Ghij sijt niet waerdich datmen u sal ontfarmen
ghij die Dus gestelt sijt / en wilt noch wien
anderluij hoofkens sonder eerst te besien
u eijgen hoff vol alder oncruijt getrant
910[regelnummer]
tes om niet Toncruijt moet sijn verbrant
metten hoff en alle quaet wortel en stam
Die Mensch
O wee mijn mensch dat ick oijt ter werlt quam
in dit droevige Dal / in dit swaer turbeeren
915[regelnummer]
want Lacij ick en mach niet appelleeren
tes mijn selfs vonnisse dus vrowe verheven
wilt mijn toch helpen en goeden raet geven
dat ick mach voor Justici gracij verwerven
en voor kennisse mede
Justicia
Neen nae alle rechten moet hij sterven
in een spiegel tot andere van sulcke gebreeken
Reden
Met oorloff suster / Dat ick oick een woort spreeke
925[regelnummer]
Ga naar margenoot+voor Die werlt weemoedich ick wilt wel Lijen
datmen met recht die quaede sal castijen
maer dats te verstaene sijt dit wel wijs
daer penitencij berow noch Leetweesen en is
nu vraech ick u werlt ende mensch hier nu
930[regelnummer]
off al dat quaet wel beproeft in u
u oick Leet is / en off ghij hebt rowe
van u misdaet
Die Mensch
Och waerde vrowe
935[regelnummer]
tis mijn Leet / Jae meer dan Leet
ick geeff mijn over tot alle pijne hoe breet
om beteren mijn Leven tot allen tije
en mijn is niet niet wat armoet ick Lije
voor mijn misdaet / och hadt ick Dit bevroet
940[regelnummer]
ick hadde mijn hoofken wel anders behoet
van deese quaede cruijen talder spacie
och tis mijn soo Leet Dus bidt ick om gracie
met weenenden oogen en gevowen handen
Redene
945[regelnummer]
Sijt getroost wert ontslagen van die banden
nae die bescreven rechten blijctet alsoo
in quacunque Die esechielis quinto Decimo
op condicij dat ghij Die heer sult bidden om genae
Justicia
950[regelnummer]
Suster ghij Doet mijn officij daer al scae
soo ick verstae want tcorrigeeren hoort mijn toe
van alle quae feijten
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Redene
955[regelnummer]
Suster ick en doe
want paulus Titum primo scrijft op die stee
venit crijstus in mundum peccatoris salvos facere
ende Esechiel die propheet scrijft oick plat
nolo mortem peccatores / sed uut vivat
960[regelnummer]
dus suster onvermindert u bestier
soo seg ick dat die werlt die mensche alhier
sal tijt hebben seekere Jaeren en Dagen
om wel te wien nae sijn behaegen
sijn hoff van alle cruijden vuijl en onreijn
965[regelnummer]
off neen hij sal vallen in die peijn
eewich te sterven / nae uws rechts bedrijven
Justicia
Maer suster wie sal hier borch voor bliven
want sulcken beloften wert Dick geloogen
kennisse
Siet suster ick sal u Die borge toogen
siet hem daer hij sal u niet beswijken
Justicija
Sal die borge sijn
kennisse
Jae suster hij heeftet wel Laeten blijken
voor die werlt borch te sijn vol alder ootmoet
daer hij voor gegeven heeft sijn vleijs ende bloet
gelijck Johannes int seste daer stelt voor een Leere
Die mensch knijelende
Och sijdij mijn borch alder waerdichste heere
die tegens u misdaen hebbe soo mennichfuldich
ick ben gedwaelt van uwen wech soo veere
van smoeders Lichaem u niet sijnde gehuldich
985[regelnummer]
ick Die u aldermeest ben sculdich
siet mijn toonende sulcken confoort
ontfanct mijn als Die verlooren soon verduldich
die vanden vader hoorden een troostelick woort
ick arme sondaer vercruepelt versmoort
990[regelnummer]
bidt om genaede / o heer gepreesen
al heb ick mijn Leven sonder kennis bespoort
ick begeer heer wilt mijns genaedich weesen
Redene
Nu mensch sijt getroost wilt niet meer vreesen
995[regelnummer]
hout u aen kennisse ghij en sult niet dwaelen
Laet haer onderwijs / in u harte Dalen
sij sal u Doerstraelen mettet Licht der waerheijt
kennisse
Ghij hebt nu ondervonden watte swaerheijt
1000[regelnummer]
daer is eer die claerheijt selfs kennisse wil coomen
want soo Lang die mensch hem selfs niet can verdomen
en Leeren godt nomen / hem geevende eer
mach hij niet salich werden nu noch nimmermeer
onthout Dese Leer / tot een Lesse tes u notelick
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Reden
En acht u selven verworpen verstotelick
gans niet dan doottelick soo suldij godt behaegen
en u knecht verblintheijt suldij van u Jagen
1010[regelnummer]
en niet vertraegen / te brengen in een ander gevecht
u harnas u wapen / hoe waerdij soo slecht
dat ghij arme arme knecht / waende te verwinnen
die werlt met quae genegentheijt der sinnen
met hovaerdije nae uwen eijsch
1015[regelnummer]
en met wellust tsijn al wapenen nae den vleijs
hoe soud en dees Die werrelt verpletten
die selve Die werlt stoele setten
dus werpt van u Dit gespuijs op dit pas
en Leert anders strijen
Die Mensch
Ick salt mijn quijtmaeken vaerdich en ras
siet daer Leijt den bras maer wilt mijn onderrichten
hoe ick tegen Die werlt sal vichten
en vilt in mijn stichten / een chrijsten Leven hier
Reden
Tegen die werlt moet ghij vechten op een ander manier
al u bestier / moet tegens hem sijn behendich
sijn prickkelen Die u maeken elendich
steeken inwendich / en maeken u bedeest
1030[regelnummer]
daerom moeten u wapenen sijn nae den geest
en Laeten onbevreest u swaert sijn goodts woort
voor u harnas Die gerechticheijt orboort
en boven al voort / den schilt des geloofs stelt
een beschermenis om scuijlen voor alle gewelt
1035[regelnummer]
waer op ghij sult sijn vierijge pijlen verdampen
en met die helm des heijls sal al sijn gescut aff scampen
hoe hij mach stampen / hij blijft dan tondere
Laet u dees wapenen niet sijn tot wondere
ghij wert bij sondere daer doer behoet
1040[regelnummer]
want u voorstellen // es niet tegens vleijs off bloet
Ga naar margenoot+maer tegen regenten verwoet / deser werlt verdwaest
die inden mensch soo Listelijcken raest
soo dat hij bijnaest Dat selve niet en kent
dat sijn viant hem altijt is ontrent
1045[regelnummer]
soo verblent / hout hem selfs goetduncken en waen
kennisse
Nu verblintheijt ghij moecht oick wel gaen
op een ander baen es die mensch nu getreeden
ghij muecht uwen dienst nu elders besteeden
1050[regelnummer]
en bereeden u terstont om te verhaeren
Verblintheijt
A Dieu dan meestere
Die Mensch
In dafgront moet ghij varen
1055[regelnummer]
Die mijn sonder kennisse hebt gehowen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ick danck u alleen waerde Jonckvrouwen
die mijn van verblintheijt hebt verlost
en van onprofijtelijcke wapenen ondost
1060[regelnummer]
mits Leerende De wapenen der salicheijt kennen
daer ick bij goodts gracie bet in sal wennen
nu ick van verblintheijt ben ontbonden
en reden met kennisse hebbe gevonden
sal ick nu verlaeten alle oude pleegen
1065[regelnummer]
en wanderen voorts in beeter weegen
om te crijgen goodts segen doer sijn gracij genaedich
Reden
Wilt den bermhertigen heer bidden gestaedich
dat hij beraedich u sterck in dit propoost
kennisse
En kent u selven voor hem misdadich
Reden
Hij sal u van alle sonden sijn ontlaedich
hoe scaedich hem die mensch over ruijkeloost
kennisse
Wilt den bermhertigen heer bidden gestaedich
dat hij beraedich u sterck in dit propoost
want hij is alle menschen hulp en troost
Pausa
1080[regelnummer]
Wat achterdinckens Sijn Wijff
Terlangen doet mijn hart ontwaeken
hoe die mensche mijn man mach sijn gevaren
ick sach hem verhit op die werlt blaeken
die hij wou bevechten doden en kaeken
1085[regelnummer]
tenemael bederven sonder sparen
ick en const hem niet ontcallen dit beswaeren
sin ende moet was heel vol van dit op set
hoe tende vergaen is / dat wist ick garen
off reden sijn voornemen heeft belet
1090[regelnummer]
ick twijfel niet is hij gecoomen in haer perket
die saeck heeft hij wel anders verstaen
hoe soutmen van sinnen soe sijn verplet
datmen die werlt sow moghen slaen
met verblintheijt een knecht noijt sulck vermaen
1095[regelnummer]
mijn verstant en gepeijs is veel te ruijt
dan dattet alsoo te werck sou gaen
al can ick van dien niet neemen tbesluijt
ick wil gaen kijken tallen straeten uuijt
off ick hem ijewaerts conden verneemen
1100[regelnummer]
Ga naar margenoot+tbesceijt peijs ick sal mijn heel vervreemen
Die Mensch
O hemelsche vader hoe was ick met blintheijt vermast
dat ick Die werlt wow Doerhowen Doerspeeten
die onsienlick in mijn is ende als een onwaert gast
1105[regelnummer]
al hadt ick hem te bevechten gepast
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ick was verrast van hem buijten mijn weeten
en hadt kennisse met reden niet geopent die secreeten
met een click waer ick van hem verslonden
1110[regelnummer]
maer godt danck die int hoochste is geseeten
heeft mijn bescermt / van die Last ontbonden
ick wil strijen soo Die mijn Leert tallen stonden
soo en blijff ick niet eewich in sulcken noot
hoor troostelijke woorden ende Lijeffelijk // vermonden
1115[regelnummer]
holpen mijn dat ick niet worde geslagen // Doot
in mijn hofjen hadt hij gestelt Laegen groot
Ga naar margenoot+ick en hadde nimmermeer mogen ontcoomen
ick sie mijn wijff ick wet sij compt mijn vragen tsloot
off hij gevelt is / als Die onvroomen
1120[regelnummer]
maer als hijt besceijt hoort haer hart sal scromen
vant Dansgier daer ick bijcans in was bestrict
maer den heer godt danck heeftet ten besten bescict
Twijff Die Mensch
Vel mensch hoe nu te moede Wel en onverscrict
1125[regelnummer]
Ist werck volbrocht Niet al int brede
Est dan onspoede Thert is verquict
Mensch hoe nu te moede Wel en onversaecht
Es hij in u hoede Hij blijft noch onverstict
Hebdij hem niet gesocht En gevonnen mede
1130[regelnummer]
Mensch hoe nu te moede Wel en onversaecht
Est werck volbrocht Niet al int brede
Twijff
Ick en hoorden noijt alsulcken bescede
alle dinck blijft in vreede nae toude Liet
1135[regelnummer]
ick en weet niet te seggen van sulcken seede
wat ghij ter stede doen spraect en weet ick niet
waer is uwen knecht
Die mensch
Die sidt Iewerts int riet
1140[regelnummer]
en soect spieren / anders mocht hij versmachten
Wijff
Sal hij op uwen dienst dan niet meer wachten
u ongemack ver sachten / gaedij hem soo versmaeden
Die Mensch
1145[regelnummer]
Wijff doer hem was ick bij naest verraeden
maer bij goodts genaeden ben ick verlost van tsneven
Wijff
U harnas en geweer waer is dat gebleven
off heeftet u ondreven die werlt onversaecht
1150[regelnummer]
en u ontweldicht
Die Mensch
Dats wel gevraecht
ick was te Deegen verlaecht eer ickket wiste
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||
1155[regelnummer]
Ga naar margenoot+die werlt is gebruijkende sulcken Liste
als ickker niet op en giste / vocht hij victorie
tsow vallen een Lange historie
eer ickt in memorie sow brengen perfect
Wijff
1160[regelnummer]
Waer vondij hem
Die Mensch
Ga naar margenoot+Voor mij was hij bedect
met vinnen gestrect / ick hadt hem in seven Jaren
niet gevonden
Wijff
Wilt mijn toch verclaeren
wat is u wedervaeren / dat ghij moet ontbeeren
knecht en wapen
Die Mensch
1170[regelnummer]
Ick sal nae u begeeren
u Informeeren van als Dese geschichte
als ick redene gecreegen hadt int gesichte
soo was haer nichte kennisse daer ontrent
en oick Justicij waerdich en excelent
1175[regelnummer]
voor wien ick pertinent Dede mijn clachte
over Die viandt / van tsmenschen geslachte
die ick met machte / begeerde te bestrijen
soo pastoor hadde bevoolen
Wijff
1180[regelnummer]
Maer hoe gingt toch voort
Die Mansch
Dese copijen
van swerlts pertijen // gehoort hebbende tende
hebben sij gevraecht / off ick die werlt wel kende
1185[regelnummer]
daer ick als die blende / tegens wou vechten
Wijff
Wel wat ghingt ghij haer Daer op berechten
om u saeck te beslechten / met cort bedien
Die Mensch
1190[regelnummer]
Als ick niet en wist heb ick in een spiegel gesien
daer ick nimmermeer const bespien noch oick bewelven
dan die volmaecte figuer van mijn selven
en als ick niet aff en Liet van mijn temen
geboot mijn Justici die roet in die handt te nemen
1195[regelnummer]
en soo vonnis over die werlt te geven
twelck ick op tswaerste heb aengeheven
en heb Die werlt verdoemt te water te viere
te raebraecken / te verworgen met vreemt bestiere
Twijff
1200[regelnummer]
Eij segt voort
Die Mensch
Als ick Dus gvonnist hadt nae mijn wensche
seijden reden met kennis Die werlt is die mensche
en hebbent beweesen met starke argumenten
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+die sij als wel spreekende eloquenten
bij brochten met onstraffelick bewijs
soo dat siel ende Lichaem doer sulcken gecrijs
in mijn werden grijs / soo was ick verlegen
1210[regelnummer]
want ick wister niet een woort te seggen tegen
en Justicij ginck op mijn sentencij dinghen
datmen mijn ter execucij soude bringen
ten baeten geen dringen / ick werde gegreepen
van mijn eijgen knecht / dus was ick beneepen
1215[regelnummer]
datse mijn woude sleepen tot sware punicie
twelck straffelick begeerde vrow Justicie
maer redens congnicie / en der kennisse raet
verworven voor mijn een borge / ende een advocaet
dat was chrijstus den heer / met ontlooken armen
1220[regelnummer]
doer wiens verdiensten ende groot ontfarmen
ick uuijt dit carmen / sijn verlost en gescaect
Twijff
Bijloo man soo hebdij een harde noot gecraect
eer ghij sijt geraect / uuijt Justicijs handen
1225[regelnummer]
ick hoor wondere
Die Mensch
Wij sijn al goodts vianden
en coomen tot scanden / Doer tswerlts verleijen
die met ons gaet en staet / In alle contreijen
1230[regelnummer]
Jae sonder affscheijen in ons blijft steeken
soo Lange wij verblintheijt met sijn duijstere treeken
niet en gaen verwerpen bliven wij in getruer
hoe sow doch moghen onse brosse natuer
doer eenijge cuer met begeerte en pompoosheijt
1235[regelnummer]
ons mogen veranderen dat sulcke boosheijt
en swerlts Loosheijt / in ons versturve
ten waer Dat wij goe kennisse verwurven
want doen mijn ontmoeten die eerbare vrowe
ick meen kennisse Die schoone carsowe
1240[regelnummer]
was sij mijn getrowe en heeft mijn verlicht
van die blintheijt Die in mijn was gesticht
sij heeft aengericht een ander wapen emendich
daer ick tegen die werlt mee sal strijen inwendich
die seer behendich is streckkende sijn vinnen
Wijff
Wat wapen is Dat
Die Mensch
Wildij dit wapen te recht bekinnen
soo strect u sinnen / op die viant en sijn cracht
1250[regelnummer]
want van binnen in therte toont hij sijn macht
daermen tegens scacht gelooff en gerechticheijt
doodinge Des vleijs tot sonde en quaet bereijt
als goodts woort verbreijt soo wort victori gevochten
Wijff
1255[regelnummer]
Dat sluijt nae mijn verstant en nae mijn gedochten
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+want ander wapenen aenbrengen geen gewelt
voor sulcken viant
Die Mensch
1260[regelnummer]
Doer mijn ander wapenen was Die werlt bet gestelt
soo Johannes vermelt tot een oorconden
want al dat in die werlt wert bevonden
es begeerlickheijt des vleijs ende der oogen
en hovaerdij Des Levens ongeloogen
1265[regelnummer]
dus Die onbedrogen wil sijn moet sulxs Laten
Wijff
Dits dat onse prochiaen preecte van haten
voor sijn ondersaten niet op uuijtwendige manier
want sulcxs Lust het vleijs / maer dinwendich bestier
1270[regelnummer]
can dat beschickken fier / Liet hij Daer hooren
Die Mensche
Noch seijt sint Jan al wat uuijt godt is gebooren
verwint Die werlt / en stelt hem tot een rooff
die verwinnende victori / es ons gelooff
1275[regelnummer]
die dit hoorende sijn dooff / blijven in swerlts bewint
Wijff
Lieve man dit en heb ick noijt dus versint
maer halff blint / Die passage misgetreeden
Die Mensch
1280[regelnummer]
Daerom Laet ons godt bidden dat hij wil verbreeden
kennis ons selfs om ons verhoogen
Ga naar margenoot+want uuijt ons selfs wij niet goets vermoghen
dus willen wij ons vogen / onder goodts genaeden
dat hij ons wil helpen en coomen in staden
1285[regelnummer]
want hij versmaede noijt hart voor hem vercleent
Twijff
Sulcken genaede is den puplicaen verleent
en soo David meent sal godt niet verworpen
een ootmoedich hert / in steden noch in dorpen
1290[regelnummer]
sonder sinnen te scerpen wijntmen hier de gront
Die Mensch
Dan comptmen in meerder kennisse terstont
soo die apostel oircont van goodts Justificacij
van sijn mogentheijt ende Liberaele gracij
1295[regelnummer]
soomen telcker spacij uuijt die scrijftuer mach Leeren
dus wiltse useeren
Wijff
Laet ons kennisse van dien oick niet ontbeeren
om te reformeeren / ons Leven nae huer regule
1300[regelnummer]
dit is Die pegule / en twet om op te merken
in alle perken
Die Mensch
Soo sal tgelooff niet Leedich sijn / maer altijt werken
tsal versterken Doprechte Liefde gepreesen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+tot godt en sijn naesten altoos gereesen
op dat mits Deesen een crijsten Leven wert bekent
tegenwoordich present
Wijff
1310[regelnummer]
Op dat hij hem tone een voorvechter excelent
tegen die werlt verblent met een uuijtwendige schijn
maer Inwendich nae geestelijke Dissiplijn
soo ghij op dit termijn hebt hooren vertaelen
in corte moralen
Die Mensch
Neempt in danck // al valt cranck // ons verhalen
weechtet in geen scaelen / tis uuijt Jonste plaen
Twijff
Laetet motijff / ter herten stijff / Innewaerts dalen
1320[regelnummer]
neempt in danck // al valt cranck // ons verhaelen
Die Mensch
Wandelt met List // Dat ghij niet en mist // der deuchden palen
soo sal in u versmaelen / der werlt bedriechelick // waen
Wijff
1325[regelnummer]
Neempt in danck // al valt cranck / ons verhaelen
weechtet niet in scaelen // Tis uuijt Jonste plaen
weet ghij bet dan ons opset / wij Laeten ons raen
Finis
Die Conclusij
1330[regelnummer]
Vrienden hier hebdij van ons materij tslot
tverstant als Die vroede int herte prent
Laet u sinnen Doer onverstant niet blijven vermot
den Invlammenden geest / sijt altijt obedient
Dander
1335[regelnummer]
Van die quaede werlt u gedachten went
want sij Liecht en bedriecht en doet niemant gelijck
schout haer wech en haer quaet rigement
haer bedroch haer gewelt en haer quae practijck
Deen
1340[regelnummer]
Soo doende brengdij die werlt int versijck
en sult Triumpheeren nae u selfs behaegen
wie uuijt godt is gebooren tsij arm off rijck
die sal van Die werlt victorij Draghen
Dander
1345[regelnummer]
Ons gelooff soo Johannes ons gaet gewaghen
est principael dat Die werlt verwint
twelck Die heer wil verleenen sonder vertragen
soo Lange wij Leven // in des werlts gespint
Deen
1350[regelnummer]
Hier mede bevoolen den heer bemint
bekint sijn Inspiracij / uuijtgegooten wijt
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+
Dander
En weest toch als sijn uuijtvercooren // gesint
1355[regelnummer]
hier mede bevoolen Den heere // bemint
Deen
Soect in tijts op dat ghij sijn oprechte paden // vint
begint / ter spacie / swerlts speelgenooten / mijt
Dander
1360[regelnummer]
Hier mede bevoolen Den heere // bemint
bekint / sij Inspiracie / uuijtgegooten wijt
Ga naar margenoot+goodts goetheijt maeck u al swerlts aenstooten quijt
| |||||||||||||||||||||||||
Personages
Lauris Janzoon Fecit Lieft boven Al | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||
|