Trou moet blijcken. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer 'de Pellicanisten'. Deel 1: Boek A
(1992)–Anoniem Trou moet blijcken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||
Uitgangspunten voor de facsimile en de transcriptie van de boeken van Trou Moet BlijckenDe facsimile laat in alle gevallen goed verzorgde en heldere laat zestiende-, vroeg zeventiende-eeuwse handschriften zien. De transcriptie geeft voor de eerste maal alle teksten uit de collectie van Trou Moet Blijcken weer, en dit op eenzelfde tekstkritisch niveau.
Het is van groot belang vooraf rekenschap te geven van de verhouding tussen facsimile en transcriptie onderling en van de verhouding van elk tot de handschriften, met name met het oog op de regels voor de transcriptie. Een facsimile maakt een strikt-diplomatische transcriptie overbodig. Zelfs een typografisch-diplomatische editie kan, waar het doel is de tekst zo zuiver mogelijk te reproduceren, een fotografische weergave in onmiddellijkheid niet verbeteren. Behalve dan dat de transcriptie van het handschrift zichtbaar kan maken datgene wat op de foto onzichtbaar is geworden: een vaag letterteken, rijmstreep, (Duitse) komma of punt. Het wezen van de transcriptie: het omzetten van de grafische tekens van de bron in moderne grafische tekens, brengt met zich mee dat rekening moet worden gehouden met de tekenfunctie van de verschillende letters in het moderne systeem. Zonder de weg van de kritische editie geheel te willen aflopen - deze zou immers voeren naar het toevoegen van tekens op basis van taalkundige interpretatie (interpunctie) en het oefenen van spellingkritiek (hertaling) - menen de editeurs dat een aantal normaliseringen, met het oog op de regels van het moderne tekensysteem en de intentie de tekst toegankelijker te maken voor een groter publiek, gewenst is.
Aangezien voor onze weergave van de spelen van Trou Moet Blijcken gebruik wordt gemaakt van het moderne tekensysteem, is een aantal standaardisaties of normaliseringen gewenst, die samenhangen met de incompatibiliteit van het moderne met het zestiende-eeuwse tekensysteem. Die standaardisaties zijn dan de uitkomst van een viertal aanvullingen op het principe van de diplomatische transcriptie. Ons uitgangspunt is in wezen niet verschillend van het diplomatisch principe: weergeven wat met het blote oog wordt waargenomen. We hebben Hellinga's grondbeginsel van het ‘l'oeil qui lit’Ga naar voetnoot4 in acht genomen voor zover het een technisch aspect betreft (welke tekens staan er precies?) en een verstandelijk aspect (hoe interpreteer ik deze tekens?). Ten aanzien van Hellinga's opvattingen maken wij twee kanttekeningen die niet onbelangrijk zijn voor de concrete transcriptiewerkzaamheden.
De eerste betreft de periode waarin de tekst tot stand is gekomen. Hellinga spreekt in zijn artikel uitdrukkelijk over teksten uit de Middeleeuwen. De handschriften in de collectie Trou Moet Blijcken stammen uit het begin van de zeventiende eeuw. Dit is van belang omdat ons tot op heden weliswaar geen Nederlandstalige geschriften bekend zijn uit de Middeleeuwen die de orthografie als centraal thema hebben, maar omdat we wel beschikken over dergelijke teksten uit de periode vanaf 1550. Die geschriften kunnen ons helpen een beeld te vormen van het zestiende-eeuwse orthografische gedachtengoed. De tweede kanttekening betreft Hellinga's moderne formulering van het transcriptieproces. Daaruit blijkt dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de in de Middeleeuwen bestaande orthografische theorie. Dat we ons daarover een beeld kunnen vormen, blijkt bij CaronGa naar voetnoot5, waar gewezen wordt op een driedeling | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
binnen het ruime begrip letter die reeds in de geschriften van Priscianus voorkomt.Ga naar voetnoot6 De begrippen figura en signa die Hellinga op blz. 303 hanteert, zijn gebaseerd op een indeling volgens een (door Hellinga semiologico-linguistisch genoemde) twintigste-eeuwse werkwijze. Ze zijn dus uitdrukkelijk niet gerelateerd aan de traditionele filologische kenmerken van het begrip letter, namelijk nomen, figura en potestas, die al sinds de Klassieke Oudheid bekend zijn uit de Griekse en Latijnse (school)spraakkunsten.Ga naar voetnoot7 Omdat de filoloog op grond van deze driedeling een historisch correcte interpretatie kan geven aan de gebruikte lettertekens in een tekst uit vroeger tijd, lichten we deze begrippen hier in het kort toe. Dat de driedeling nomen, figura en potestas in de zestiende eeuw bekend was, blijkt ondermeer uit § 7.1.5 van Dibbets' commentaar op de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst: ‘Op de vraag wat een kind dat naar school gaat eerst moet leren, antwoordt de maester in Lambrecht 1550: A4r: “De kennesse, ende oprechte námijnghe van den letteren des a b c, de welcke men schuldich es uut te spréken op eanen voais of sillebe” uitgangspunt is hier het letterteken (figura), waaraan een naam (nomen) wordt verbonden op p. A8v wordt vervolgens gesproken over de “rechte uutsprake ende pronunciacië van den vocálen”, over de potestas dus. Het duidelijkst wordt het drieledige onderscheid gemaakt in De Heuiter 1581:31, waar op één pagina niets anders wordt vermeld dan: “Alle letteren van wat Tale die mogen zijn, voor d'eerste inzien toukomen drij zaken: Gedaente, Name ende Kraht. Laet ons elx int bizonder doorzien, om beter te begripen datter uitspruit”.’Ga naar voetnoot8 Dibbets toont overtuigend aan dat de opvattingen van Priscianus in de grammatica's van diverse zestiende-eeuwse volkstalen werden opgenomen. Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw kennen we in de Nederlandstalige grammaticale traditie geschriften die zich onder andere met de orthografische probleemstelling bezig houden. Het betreft dan veelal bescheiden werkjes, bedoeld voor onderwijsgevenden, leerlingen en vreemdelingen. In dergelijke geschriften worden ondermeer regels voor een correcte spelling geformuleerd.Ga naar voetnoot9 Voor de transcriptie van met name de tekens u en v bestond in de zestiende- en zeventiende eeuwse Nederlandstalige grammaticale geschriften een levendige belangstelling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Nederduitse Orthographie (1581) van Pontus de HeuiterGa naar voetnoot10, waar de letters u. Va. Wa. op blz. 54-55 worden beschreven: ‘Deze drij letteren hebbe ic verscheide namen gegeven om haer verscheiden natuirlicken kraht van joinx gewennen / verstaen en begripen. Deerste (die altoos vocael blijft) alleen u. nommende / daerom in dbegin der woorden dus u. of aldus V. maer in tmiddel of einde der woorden / anders niet dan aldus u. altoos schrivende / tzij in vocalen of diphthongen. Die twede altoos stomme consonant blivende / nomt va. en schrijft anders niet waer die zelve komt dan aldus v. om haerder met u. onderscheit beter te kennen / dwelc nimant vreemt zal vinden / angezien Priscianus schrijft dat al voor zijn tijt v. consonant bij veel Latinen, d'Aeölische name Vau. vourde / niet konende d'omgekeerde F. van Keizer Claudius gevonden / tvelt behouden daer ic meer inde letter f. af schrive.’ | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
DibbetsGa naar voetnoot11 merkt hierover op: ‘Het teken V ter aanduiding van de vocaal u mag dus alleen worden gebruikt wanneer het het eerste teken is van een nieuwe zin, een uitlating die we beter kunnen uitbreiden: V kan als hoofdletter U vervangen.’
De overwegingen met betrekking tot het spanningsveld tussen letterklank en letterteken bij de interpretatie van letter, die in gang gezet werden door het werk van Caron, zijn sindsdien voor de bestudering van met name de vroegste (Nederlandse) grammatici het adagium gebleven.Ga naar voetnoot12 Het is precies deze houding die ons ervan weerhoudt de eind zestiende-, begin zeventiende-eeuwse teksten van Trou Moet Blijcken te confronteren met twintigste-eeuwse opvattingen over de tweeledige relatie figura-signa van Hellinga, waar ons Nederlandstalige zestiende-eeuwse teksten al expliciet attenderen op de drieledige verhouding nomen, figura en potestas.
We kunnen nu onze aanvullingen formuleren op het uitgangspunt van de diplomatische transcriptie, wanneer we in de handschriften van Trou Moet Blijcken tekens tegenkomen die niet probleemloos door het moderne tekensysteem vervangen kunnen worden.
| |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
In de praktijk komen de transcriptieregels op het volgende neer:
| |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
|
|