Detlev van Heest
Halfzacht
Om iets voor halfzes was ik er. Kootje lag op het bed van Han. Ik legde mijn hoofd op haar zij. ‘Ze spint,’ stelde ik vast.
‘Dat heeft hij bij mij niet gedaan,’ zei Lousje. ‘Ik heb vanochtend een tijd bij hem op bed gezeten en tegen hem gepraat. Wat vond ik het zielig.’
Kootje kwam achter ons aan naar de voorkamer.
‘Hij heeft een nest geworpen?’
‘Dat deed hij bij mij ook niet, hoor. Zie je wel dat hij jou miste.’
Ik ging op de divan zitten. Kootje sprong op schoot. ‘Ze ziet er prima uit.’
‘Och, zie dat nou! Kootje komt gewoon bij jou op schoot! Hij heeft jou gemist. We moeten hem maar niet meer hier laten logeren. Ik denk dat hij daarvoor toch te oud is. Hij eet hier ook zo slecht.’
‘Heeft ze wel brokjes gegeten?’
‘Ja, hij at wel kattebrood.’
Kootje beet in mijn vingers. ‘Hé, die kies linksboven is er inderdaad uitgevallen. De dierenarts had al voorspeld dat die eruit zou vallen.’
‘Is zijn laatste kies uitgevallen?’
‘Ze heeft er links nog eentje. Deze was volkomen rot. De dierenarts wou die kies niet trekken. Bij bejaarde katten is een narcose gevaarlijk.’
‘Dus die kies is er net uitgevallen?’
‘Ik weet niet wanneer. Aan die kies had ze waarschijnlijk pijn.’
‘Ik blijf het raar vinden om “zij” en “haar” voor een kat te zeggen. Dat zeiden wij vroeger niet, hoor. Dat vonden we halfzacht. Een dier was “hij”.’
‘Hij heeft een nest geworpen?’
‘Dat mensen een dier een geslacht geven, vonden Han en ik halfzacht,’ herhaalde ze.
‘Daar heb ik geen boodschap aan.’
‘Nee, jij hebt daar geen boodschap aan, maar vroeger was dat niet zo. Wij vonden