III.
Op de tafel staan sinds mijn aankomst twee borden, onder het linker zit een briefje van twintig euro geklemd. Het blijft daar zitten tot moeder beslist of ik het verdiend heb.
‘Terry heeft een looprek. Dinsdag komt hij naar huis. Nadat je Sherlock morgen brokjes geeft, mag je de sleutel in zijn brievenbus steken’. Moeder zet de pannen op tafel, gaat tegenover me zitten.
Laatst zag ik een film waar het decor in een scène langzaam verdwijnt rondom de acteurs. Ze zitten te dineren, blijven verder eten terwijl al wat materiële waarde heeft uit het decor wordt weggenomen. Tot de muren instorten, ze zich plots in een verlaten landschap bevinden, ver weg, tussen Zwitserse bergen.
Ik kijk rond in moeders keuken. De luster schommelt niet. De formica keukentafel is nog intact. Geen kletterende kruidenpotjes.
Een klonter bloem barst open in mijn mond. Ik krijg het moeilijk doorgeslikt. Met een slok water leng ik mijn speeksel aan. Dinsdag is overmorgen. Ik moet opschieten met het bedenken van een plan. Zeg ik dat het raam openwaaide? Dat Sherlock naar buiten glipte, nergens meer te bespeuren viel. Of zoek ik een nest gelijkaardige katjes?
Ik probeer bloemkool op mijn vork te prikken. Hij is overgaar, splijt telkens doormidden. Ook de worst die ik opvis uit de pan, knapt in twee. De binnenkant is rozig, sappig.
Toen ik Terry ging opzoeken in het ziekenhuis, lagen op een krukje naast zijn bed twee cafetariabroodjes met rosbief. Netjes geschikt op een servetje. Hij had uitgekeken naar mijn komst.
‘Zorg dat Sherlock niets tekort komt,’ droeg Terry me op. Hij moest nuchter blijven. Keek toe terwijl ik at. Naast zijn neus groeide een knobbel, die bovenaan de structuur had van bloemkool. Huid, in laagjes, kriskras door elkaar heen genaaid, ontelbaar veel gaatjes.
Ik nam de sleutel van hem aan, wilde weten of hij soms bezoek kreeg.
‘Mijn kinderen zal ik hier niet zien,’ zei hij, ‘mijn ex-vrouw al zeker niet. Misschien komt je moeder.’
Om een pijnlijke stilte te vermijden, vroeg ik waarom hij zijn kat Sherlock had genoemd.
‘Hij staat me op te wachten, telkens als ik thuiskom,’ antwoordde Terry, ‘op de mat aan de voordeur. Je zal het zien.’