Al die tijd was er ‘niets wat hij het zijne kon noemen: geen plek, geen idee, niets’. Schröder wrijft dit wachten nog extra in door de scherpe beelden die hij ervoor bedenkt: ‘Wachten op een verlossing die niet komt. Een deur op een muur schilderen en wachten tot hij opengaat.’ Wanneer Coltersteen zijn vader uiteindelijk vindt leidt dat niet bepaald tot een bevrijding. Zijn vader blijkt een ss-soldaat, een Obersturmführer die in 1944 Arnhem gelegerd was. Het is alsof het kwaad nu ook in hem huist. Hij gaat nog meer van de onschuldige Almi dromen.
Het verbazingwekkende aan De dode arm is dat Schröder van Coltersteen een man heeft willen en kunnen maken zonder diepte, ook al heeft hij een verleden, ook al heeft hij van moeders kant een roemruchte familie, ook al leidt hij een vol, druk en niet zo deugdzaam leven. Het is een vlees noch vlees-figuur, maar hij is wel de exclusieve bezitter van een reeks jaloers makende herinneringen aan de onschuld van Almi. Die werken als een verzoenende wolk. Zij verschijnt hem regelmatig in zijn dromen. Ook al is Coltersteen niet zo'n interessante figuur, dat maakt hem des te intrigerender als protagonist van een omvangrijke (565 pagina's) roman die zijn hele leven bestrijkt, en waarin veel gebeurt waar Coltersteen zich wel en niet bij betrokken voelt. Hij neemt wel en niet deel aan het echte leven, alsof hij zich met zijn gedachten en gevoelens altijd meer in het geïdealiseerde verleden met Almi bevindt. Daar is het in ieder geval ‘altijd licht en melodieus.’
Met de kalmte van de eeuwige tijd laat Schröder zijn Coltersteen als twintiger in Frankfurt verblijven in de marge van radicale jongeren. Hij speelt daarin geen actieve rol, maar zal jaren later wel worden opgepakt en belandt dan voor vijf jaar in de gevangenis omdat zijn vroegere vrienden hun schuld op hem, de onschuldige, wisten af te schuiven. Daarna vindt hij in Katharine Ueberberger in de Duitse bergen een surrogaat voor Almi. Wanneer zij in het begin van hun kennismaking met iets instemt vertolkt Schröder Coltersteens juichstemming met passende zwier: ‘een leeuwerik steeg jubelend ten hemel, een vroege hommel vloog gonzend over de wereld, de landerijen golfden van plezier, in het dorp werden de kerkklokken geluid en vreugdetranen van vloeibaar brons drupten uit de galmgaten het dal in. O Katharina Ueberberger!’ Met haar gaat Coltersteen als houtvester een tijd in een donker woud werken, zoals hij later in de gevangenis met zijn geest in ‘het grenzeloze woud van zijn onderbewuste’ afdaalde ‘om te ontwaken uit de begoochelingen van de wereld, om zijn hartstochten te verliezen, zijn woede en spijt.’
Tot het romantische arsenaal aan motieven in De dode arm behoort dat Coltersteen met figuren te maken krijgt die zich thuis voelen in de duistere krochten van de menselijke ziel. De mooie Katharina draagt een verleden als fotomodel met zich mee waarin zich van alles heeft afgespeeld dat gezorgd heeft voor