‘[...] de troep liep een paar straten door, sloeg een smalle hoge steeg in en hield halverwege stil bij een regenpijp, die werd gekeurd door er uit alle macht aan te rukken. Vincent, zo bleek, had een alpinistenspelletje bedacht dat “daklopen” werd genoemd: ze beklommen 's avonds gevels in het centrum van de stad en liepen door dakgoten en sprongen van huis op huis; wie ergens niet verder durfde of kon viel af, winnaar was degene die het laatst overbleef. Vaak ging het bijna mis, nooit helemaal.’
Deze scène uit Grip, over het ‘daklopen’, is honderd procent autobiografisch. Ik heb dit zelf gedaan, jaren geleden, precies zoals beschreven in mijn roman, en ik had nog nooit van een vergelijkbaar verhaal gehoord. Het was mijn anekdote, helemaal van mij en alleen van mij - tot de dag waarop ik hoorde dat ik de Bordewijkprijs zou krijgen.
Ik heb de rest van het verhaal ‘Twee proeven genomen op Jos van der Haerden’ gelezen. Een spannend, griezelig verhaal, kan ik u zeggen. Desondanks bladerde ik steeds weer terug naar die eerste regels. Het stond er echt.
Hoewel ik altijd meende tot in mijn vezels een professioneel atheïst, rationalist en skepticus te zijn, is het mij zonneklaar: de geest van Bordewijk waart rond, en dat niet alleen: hij houdt kennelijk een oogje op auteurs die het euvele lef hebben deze naar hem genoemde prijs te winnen. Want wat kan het anders betekenen dat ik júist op die dag precies dát boek uit de kast trek, het precies op díe pagina opensla, en precies dáár begin te lezen? Het is alsof Bordewijk me van gene zijde toevoegt: jij kunt nu wel die prijs winnen mannetje, maar denk maar niet dat je iets nieuws te melden hebt. Je kunt het zo gek niet bedenken, of ik ben je voor geweest. En het is dan ook met voorzichtigheid en bescheidenheid dat ik hierbij de jury wil bedanken voor haar keuze, de Jan Campert-stichting voor de organisatie rondom deze prijs, u aanwezigen voor uw aandacht, en de naamgever Bordewijk, vanwaar hij me ook beloert, voor zijn prachtige oeuvre. Ik dank u wel.