Met geamuseerde verbazing kijkt Wolters hem aan. Hij werpt een blik in de put, kennelijk bereid mee te doen aan een vooralsnog onduidelijk spelletje.
‘Ik zie een griezelig, gapend gat. Wat doe je dan, als je niet in de bouw zit? Bouwtoezicht?’
‘In zekere zin. Kijk nog eens goed.’
Wolters kijkt nog eens, al iets minder geamuseerd.
‘Ik zie niets bijzonders, Swartendijk. Ga je me nog vertellen wat de bedoeling is?’
Adriaan zucht. Hij krast iets door op zijn klembord, stopt het in een plastic tas en kijkt op zijn horloge.
‘Ik merk het al,’ zegt Wolters. ‘Deze ontmoeting komt niet gelegen. Goed, ik zal je-’
‘Is je wel eens opgevallen,’ zegt Adriaan, ‘dat mensen selectief kijken? Ze zien wat ze willen zien.’
Wolters kijkt hem niet-begrijpend aan.
‘We hebben minder dan een half uur. Kan ik je misschien een kop koffie aanbieden? Sorry dat ik me wat vreemd gedraag. Ik vind doorgaans niet veel gehoor.’
Wolters haalt zijn schouders op.
‘Koffie is prima.’
‘Laten we naar Café Maaters gaan. Het is niet ver.’
Wolters neemt een slok cappuccino en leunt tevreden achterover.
‘Molto bene,’ zegt hij. ‘Zo, Swartendijk. Ik ben toch benieuwd -’
Een oorverdovend lawaai dringt van buiten Café Maaters binnen. Harde, metalige knallen, gevolgd door geraas alsof er een groot gebouw instort. Wolters schiet overeind en drukt zijn gezicht tegen het raam.
‘De kraan!’ roept hij. ‘Jezuschristus!’
Adriaan blijft zitten en zucht. Hij haalt het klembord uit de plastic tas, kijkt op zijn horloge en noteert iets op het papier.