leiden. Door Plato zou het utopische Idee van de Ideale Samenleving zijn ontstaan.
Het unieke van Doeschka Meijsings werk, en speciaal de verhalen zoals die nu in één boek zijn verzameld in Het kauwgomkind, is het tegelijk verhalende en essayistisch onderzoekende ervan
Het unieke van Doeschka Meijsings werk, en speciaal de verhalen zoals die nu in één boek zijn verzameld in Het kauwgomkind, is het tegelijk verhalende en essayistisch onderzoekende ervan. De hoofdpersonen in haar verhalen zijn voortdurend met zichzelf in gesprek, aan het delibereren, bezig met het stellen van verbaasde en verontruste vragen over hun eigen leven, gedachten en gedragingen. Dat onderzoekende heeft een achtergrond van ontreddering: een niet ingelost verlangen, een teleurstelling, een gefnuikte verwachting. Achter deze ontreddering bevindt zich het ‘platonisme’ van die hoofdpersonen: ze zijn teleurgesteld omdat ze een te absolute voorstelling hadden van hoe het zou moeten zijn. Plato, en de ingenieurstermen waarin Poppers zijn filosofie vertaalt, werpen een scherp licht op Meijsings labyrintische verhalen.
In het ‘Verhaal voor de regen uit geschreven’ duikt Plato op omdat de vertelster/hoofdpersoon te maken heeft met een ‘teleurstelling van grote proporties’: ‘Het ging erom dat ik de laatste vier jaar in de waan had verkeerd een beste vriend verworven te hebben.’ Waar een grote teleurstelling, daar Plato. Ze gaat op reis. De beste vriend is weg, en de vertelster moet nu met zichzelf in gesprek. Door haar platonisme had ze haar verlangens louter op het Idee van een Beste vriend gericht. Voor minder deed ze het niet, een ‘vriend voor mooi weer’ was niet goed genoeg. Nu moet ze haar wensen bijstellen: zij, voor wie Trouw het belangrijkste in het leven leek, is genoodzaakt Aristoteliaan te worden, iemand die realistischer en praktischer te werk gaat. Ze moet niet meer de utopie van een Beste vriend najagen, maar in de liefde aan piecemeal engineering doen. Wanneer ze een liefdesaffaire beleeft die maar één nacht duurt prijst ze haar geluk, hoe kort van duur ook: ‘Ik dacht hoe men een vriend kon hebben voor goede tijden en hoe men het geluk, mits men het niet als een afspiegeling van het goede, het ware en het schone leerde zien, met kleine porties per keer kon aannemen. Uit de praktijk zogezegd. Niet in abstracte grootheden.’ Kleine porties per keer.
Popperiaan en Aristoteliaan wordt men niet zomaar. In elk verhaal, speciaal de verhalen die afkomstig zijn uit de bundel Beste vriend uit 1994, is de vertelster aan het leren Aristoteliaan te worden, om aan het leven en de liefde geen absolute eisen meer te stellen. In het gelijknamige verhaal keert ze ‘Terug in het laborato-