Tirade. Jaargang 56 (nrs. 442-446)
(2012)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Martijn Knol
| |
[pagina 73]
| |
Hoewel ik al op haar gesteld was sinds we in de zomer van 2011 onder een ventilator drukproeven hadden doorgenomen, had ze afgelopen winter, zoals dat heet, mijn hart gestolen. Het was in de dagen dat iedereen nog aan een Elfstedentocht dacht. Ik stond met een vleugelmoer van mijn dicht te klappen vouwfiets te klungelen toen ze kwam aanfietsen vanuit de richting van Het Lieverdje/Boekhandel Athenaeum, om de één of andere reden reed ze over de stoep. Haar voorwiel kwam pal voor mijn tenen tot stilstand. Nathalie droeg een donkerblauwe, wollen jas en in plaats van in fijne wollen dameshandschoenen of in de praktische, monochrome wanten die peuters vaak dragen, staken haar handen in grote, lompe, dikke, crèmekleurige wanten met een patroon van courgettes en courgettebloemen op de rug. We begroetten elkaar met twee kussen en we stonden al een tijdje te praten over de film van Jacques Deray die ze me weken eerder had aangeraden toen ik zag dat haar wanten ovenwanten warenGa naar voetnoot6.. ‘Je draagt ovenwanten!’ zei ik - en had even het gevoel een vrije val te maken. ‘Die draag ik altijd.’ ‘...’ ‘In de winter dan.’ ‘Het is...’ ‘...’ ‘Bevallen ze?’ ‘Ja, behalve bij natte sneeuw: dan moet ik tien keer per dag een ander paar aantrekken. En ze sluiten niet om de polsen.’ ‘Maar het is beter dan niks, natuurlijk.’ Haar neus was rood van de kou. Op de bleke huid bij haar jukbeenderen en op haar voorhoofd de vage herinnering aan zomersproeten. Ik keek weer naar haar wanten en merkte dat ik mijn blik niet van de courgettes en courgettebloemenGa naar voetnoot7. kon losmaken. Ik staarde naar de groene en crèmekleurige stiksels en naar de minuscule, bolstaande kussentjes waarin de stiksels het oppervlak van de wanten hadden verdeeld en die deden denken aan gecapitonneerde banken en muren. | |
[pagina 74]
| |
Met een ruk aan haar stuur maakte Nathalie duidelijk dat de werkdag ging beginnenGa naar voetnoot8.. Nu was het lente en droeg Nathalie, zoals alle jonge vrouwen op alle uitgeverijenGa naar voetnoot9., een jurkje. Onder de ramen, buiten, het geklingel van trams. Een carillon meldde dat het acht uur was. De uitgeverij hield open huis. Liesbeth (Lagemaat), Huub (Beurskens), Hans (Dekkers), Guus (Meijer) en ik zouden, met de in de openingsalinea van deze tekst genoemde boekenweek als aanleiding, voorlezen en vragen over ons werk beantwoorden. Eerst kregen de gasten een rondleiding van Koos, onze redacteur. Terwijl wij, auteurs, met elkaar zaten te praten over het uitblijven van zinnige, paginagrote besprekingen en royale herdrukken, hoorden we de sliert gasten de trap naar de uitgeverskamer opstommelen. Even later kwam iedereen weer naar beneden, naar de grote redactiekamer op de eerste verdieping waar wij achter samengeschoven tafeltjes waren gaan zitten, een beetje als bij een persconferentie of de lancering van een nieuw product - wat het natuurlijk ook was. Koos introduceerde ons, vertelde iets over onze boeken en nodigde ons uit op onze personages of werkwijzen in te gaan. We hadden geloot om de volgorde. Ik was als laatste. Er waren zoveel studenten, leesclubleden, boekhandelaren en bekenden dat een kwart van de aanwezigen moest blijven staan. De temperatuur liep snel op. De meeste gasten zaten op een houten stoel met biezen zitting; ging iemand verzitten, dan hoorde je gekraak - als in een kerk. Bijna iedereen die ergens moet spreken of voorlezen kiest uit het publiek een paar vriendelijke, begrijpende gezichten tot wie hij of zij zich eigenlijk richt. De boeien waaraan je je vastklampt in de zee van onbegrip. Ik had een licht fragment voorbereid uit het derde hoofdstuk van de roman die een paar maanden eerder was verschenen, een melige dialoog tussen twee kantoormedewerkers, en steeds als ik, tijdens het voorlezen, naar het publiek keekGa naar voetnoot10., peilde ik de stemming op het gezicht van Nathalie. Ze leek, want keek, blij. Een paar keer zag ik haar zachtjes schudden van het lachen. | |
[pagina 75]
| |
We verkochten boeken, signeerden, praatten met lezers en toen de gasten vertrokken waren, begonnen de wijzers van de klok te versnellen. Rokers rookten, drinkers dronken. Met bureauredactrice Eva had ik het over het laatste hoofdstuk van Daniël Rovers' Elf. Ik beweerde dat ik de eerste alinea van het slot uit mijn hoofd kende. ‘Bewijs maar,’ zei Eva. Ze trok een exemplaar van de roman uit de wandkast en las mee terwijl ik reciteerde. Als foutloos het criterium was, faalde ik, maar volgens Eva kwam ik redelijk in de buurt van ‘de brontekst’. ‘Acceptabel,’ zei Nathalie die half achter Eva was gaan staan en over haar schouder had meegelezen. ‘Zo,’ zei Hans, ‘de diagnose luidt dat je nog steeds geen Alzheimer hebt.’ ‘En ook geen Korsakov,’ zei Guus. Ze lachten. Naema kwam ook bij ons staan en in een halve kring praatten we over elektronische boeken, poëzie T-shirts en de noodzaak van een tramverbinding tussen Utrecht en Amsterdam. Met haar glas maakte Eva een wild gebaar in de richting van het station - een golf sinaasappelsap plensde op het linoleum. ‘Toevallig ga ik morgenochtend koffie met hem drinken,’ antwoordde ik op Huubs vraag of ik Bart, een wederzijdse kennis, nog weleens sprak. ‘Dan moet je morgenvroeg wéér naar Amsterdam,’ zei Naema. Ik knikte. ‘Dan kun je beter bij mij blijven slapen,’ zei Nathalie. Hans en Guus keken elkaar aan. ‘Dat heeft hij weer,’ zei Hans. Nathalie deed haar aanbod in onschuld. Ze was op haar werk. Haar brein stond in de praktische modusGa naar voetnoot11.. ‘Graag,’ zei ik. ‘Er geen gaan trams meer,’ zei Liesbeth traag. En inderdaad was het geklingel een tijd geleden al opgehouden. We hielden allemaal even ons mond om naar de stilte te luisteren. ‘Geeft niet,’ zei haar man. ‘We zijn met de auto.’ ‘Hè, doe niet zo praktisch.’ Nadat we glazen, kratten en volle flessen naar de hoger gelegen keuken hadden gebracht, liep ik met Nathalie mee naar het appartement in de woonlaag boven de Bijenkorf dat zij en haar vriend in onderhuur hebben van een zanger die | |
[pagina 76]
| |
zich voor twee jaar heeft verbonden aan de opera van Sidney. Nathalies vriend, een civiel ingenieurGa naar voetnoot12., zat in het Midden-Oosten, voor zijn werk. Ik was nog nooit bij Nathalie thuis geweest. We gingen het pand binnen door een zwarte stalen deur aan de achterkant van De Bijenkorf, namen de lift naar de bovenste verdieping en liepen door een lange, smalle gang (karamelkleurige wanden, spierwitte TL-buizen) naar haar studio. Ze ging me voorGa naar voetnoot13.. Ik liep naar het raam om met mijn rug naar de kamer naar de lichtjes van de stad te kijken. ‘Thee?’ ‘O, graag.’ Terwijl de waterkoker zoveel stroom uit het net zoog dat de lichten een fractie dimdenGa naar voetnoot14., wees Nathalie me de badkamer. Ik douchte en trok een Olie B. Bommel-achtige pyjama aan van Nathalies vriend - die blijkbaar groter en dikker was dan ik: broek en jasje vielen in plooien over mijn lijf; de wijde rimpelhuid om de kop van een bloedhondGa naar voetnoot15.. Nathalies appartement was zo klein dat bed en bank bijna tegen elkaar aan stonden - we legden onze voeten op het matras. Nathalie had haar haar losgedaan. We praatten over de gasten die we hadden gesproken, vergeleken onze inschattingen over de mate van dronkenschap waarin de anderen zich nu over snelwegen en spoorrails bewogen en betwijfelden het waarheidsgehalte van een sterk verhaal van HansGa naar voetnoot16.. Toen de glazen leeg waren boog Nathalie naar voren en sloeg het dekbed terug. Er lag maar één kussen. ‘Is je vriend zo'n neuroot die overal zijn eigen kussen mee naartoe sleept?’Ga naar voetnoot17. ‘Nee, dat ís zijn kussen.’ ‘...’ ‘En ik heb er daarstraks een schone sloop om gedaan.’ Het bed, Nathalies gezicht, de lege glazen: hoewel alles de verbazingwekkend knusse kuisheid van een onschuldig logeerpartijtje emaneerde, was het toch | |
[pagina 77]
| |
vreemd hoe we hierGa naar voetnoot18. zaten. Als we daar zin in hadden konden we bijvoorbeeld met elkaar naar bed gaan. En wie zei dat ik haar niet zou wurgen? Nadat Nathalie haar jurkje had uitgetrokken liep ze in hemdje en stippeltjesslip heen en weer om iets onzichtbaars te verzamelenGa naar voetnoot19.. Het jurkje dat ze eerst op de vloer had laten vallen, raapte ze op om over de rug van een stoel te hangen. ‘Ga maar liggen hoor,’ zei ze. Aan de andere kant van het glas suisde een vliegtuig knipperend over de donkere stad. Nathalie verdween in de badkamer en kwam terug met twee bordeauxrode, gewatteerde wanten die op de rug waren gedecoreerd met grote margrieten (witte kroonbladeren, geel hart). Ze stak haar handen erin, legde ze op de plek waar je een tweede kussen zou verwachten en vlijde haar hoofd op klassieke meisjeswijze op de bovenste handschoen. Zo lagen we zwijgend naast elkaar. Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar er kwam geen tekst. ‘Dit gebruik ik altijd als hoofdkussen.’Ga naar voetnoot20. Haar donkere haar onttrok de wanten aan mijn zicht. Ze leek een routine te hebben ontwikkeld voor het overwinnen van haar verlegenheid - zoals andere vrouwen en meisjes op intieme momenten steeds makkelijker omgaan met andere veronderstelde onvolkomenheden: de wijnvlek aan de binnenkant van hun dijbeen, het litteken op hun buik, de vierkante tepel. Toen ik na het douchen op zoek was gegaan naar een handdoek had ik in het badkamerkastje alleen maar ovenwanten gevonden. Ik vond het te suspect om Nathalie - terwijl ik stond uit te lekken naast de douchecabine - te vragen waar ik de handdoeken kon vinden. Ik had overwogen me af te drogen met de badkamermat, maar me uiteindelijk droog gedept met zo'n handschoen. ‘Volgens mij heb jij een speciale geneigdheid tot het gebruik van ovenwanten... of overinterpreteer ik nu?’ ‘Daar droog ik me altijd mee af.’ ‘Ja.’ ‘...’ ‘Maar waarom?’ ‘Wil je het echt weten?’ ‘Anders had ik het niet gevraagd.’ | |
[pagina 78]
| |
Ze kwam half overeind, leunde op één arm en vertelde dat zeGa naar voetnoot21. was geboren en opgegroeid in een gehucht nabij PerpignanGa naar voetnoot22. (boomgaarden, bloemen, beesten). Haar vader was kokGa naar voetnoot23.Ga naar voetnoot24., haar moeder lerares. Henri, zo heet haar vader, werkte in de keuken van een groot luxehotel dat stil en verlaten aan de rand van het dorp lag en waar wetenschappelijke en zakelijke congressen werden gehouden en waar scenarioschrijvers zich terugtrokken om hun scripts te herzien - lees: aan te passen aan de eisen van financiers - en er had in een verregende zomer zelfs een schrijver gelogeerd die later de Prix Goncourt had gewonnen, maar haar vader had Nathalie diens naam jaren onthouden, omdat ‘koks ook zo hun beroepsgeheimGa naar voetnoot25. hebben.’ Voor haar vader was de keuken achter het hotel een soort klooster waar hij kalm en geconcentreerd kruiden knipte, bouillon trok, kalkoenen vulde, vis schoonmaakte. Voedselbereiding was zijn bestemming. Voor hem was dit het summum van geluk: een gast die langzaam - sereen, gelukkig, verrukt - opkijkt van het bord waarvan hij of zij net de eerste hap heeft genomen. De manier waarop het hoofd zich, licht van culinaire verwondering, langzaam verheft... voor hem was dat de mooist denkbare zonsopgang. 's Morgens vertrok hij op de brommerGa naar voetnoot26. naar zijn werk en als hij 's avonds weer terugkwam zat de krat op zijn bagagedrager vol papieren zakken met groenten, vruchten en vlees of visGa naar voetnoot27. die hij vervolgens in de eigen keuken ging bereiden. Henri had drie weken per maand lunchdienst en één week verzorgde hij het diner. In de weken dat hij het hoteldiner bereidde, kookte Nathalie's moeder thuis. Het liefst kookten de twee samenGa naar voetnoot28. - in vakanties en in de weekeinden. Alleen: | |
[pagina 79]
| |
hun keukengeluk werd lang bedorven door een meningsverschil dat al bijna zo oud was als hun liefde. Haar vader had de gewoonte, zoals iedere beroepskok, hete pannen vast te pakken met een theedoek. ‘Er is geen brigade ter wereld die binnen een straal van twee kilometer rond zijn kachel een pannenlap of ovenwant tolereert!’ ‘Nou daar hebben die brigades dan helemaal ongelijk in!’ Hun smaken kwamen overeen, hun technieken niet. Ze spraken af dat ze, wat het hanteren van pannen betreft, om beurten de dienst uitmaakten in de keuken. De ene week gebruikten ze een van de theedoeken die haar moeder dan als een soort want om haar handen vouwde, waarbij er toch vaak iets misging en ze soms zelfs een blaar opliep omdat ze zich brandde aan de hete handvatten, en de andere week gebruikten ze de ovenwanten van haar moeder, die haar vader natuurlijk niet aantrok, maar hanteerde alsof het gewoon wat klein uitgevallen theedoeken van uitzonderlijk dikke stof waren. Mathilde deed van de twee het meest haar best zich in het standpunt van de ander te verplaatsen. Ze probeerde af en toe, met een theedoek in haar hand, de pannen vast te pakken met de stoere nonchalance van haar man. Henri stond er dan bij als een basketballer die een tegenstander het scoren probeert te verhinderen. ‘Grotere greep!, grotere greep!’ Op een middag toonde hij, op zijn beurt, zijn goede wil door, heel voorzichtig, één van Mathilde's grasgroene ovenwanten te passen, maar hij trok die ook onmiddellijk, met een hevigheid alsof hij de grens van zijn seksuele geaardheid dreigde te overschrijden, weer uit en smeet die weg onder het uitroepen van ‘Het spijt me, Tilde... ik kán dit niet!’. Omdat de richtingenstrijd, hun afspraken ten spijt, ieder weekeinde opnieuw uitbrak en Henri en Mathilde elkaar steeds opnieuw, en steeds vergeefs, van hun eigen gelijk probeerden te overtuigen, besloten ze een rooster te maken dat het debat voorgoed moest vervangen. ‘We maken een rooster,’ zei Mathilde. ‘Goed,’ zei Henri. ‘Roosters zijn altijd goed.’ De dikke, bolstaande deur van de koelcel in de hotelkeuken hing ook vol roosters en die werden door iedereen geraadpleegd - dat scheelde een hoop geruzie en een hoop gelul. Nathalie's moeder pakte een potlood en een plastic liniaal (15 cm) uit Nathalie's etui en begon over de lengte van de blanco achterkant van een reclamebiljet lijnen te trekken, en daarna, over de breedte natuurlijk, dwarslijnen, zodat er een raster ontstond waarop ze precies konden invullen welk keukentextiel wel- | |
[pagina 80]
| |
ke week zou worden gehanteerd. De lijnen van het rooster vertoonden golfjes en kuiltjes op de plekken waar de grafietpunt van het potlood was weggezakt in de deukjes die in de meetrand van de liniaal waren gekomen toen Nathalie de uitnodiging van tomgirl Francoise het meetinstrument te gebruiken voor een zwaardgevecht wat al te gretig had aanvaard en zeGa naar voetnoot29. met de meetinstrumenten een tijdje tegen elkaar hadden geslagenGa naar voetnoot30.. Maar in hun drukke leven vergaten ze soms welke week het was of werd hun rooster doorkruist door vakanties of invaldagen voor zieke collega's waardoor ze niet meer wisten waar ze in hun schema waren gebleven en of het eigenlijk een theedoeken- of ovenwantenweek wasGa naar voetnoot31.. Op een zondagmiddag stonden ze elkaar te verdringen voor het schema en verweten elkaar altijd zo koppig aan de eigen werkwijzen vast te houden toen Nathalie, die aan tafel zat te kleuren, zei: ‘Jullie kunnen toch allebei op je eigen manier koken? Dan hang je er toch een haakje bij?’ Ze wees met haar viltstift (donkergeel) naar de drie haakjes waaraan in het midden beurtelings een theedoek of een paar ovenwanten hing - met aan de haakjes aan weerszijden de zwarte koksjas van haar vader (links) en het bebloemde, roomkleurige schort van haar moeder (rechts). Haar ouders keken haar verbaasd aanGa naar voetnoot32.. ‘Er is genoeg plek,’ zei haar moeder. ‘Ja,’ zei haar vader. Nathalies hoge stem had niets afgedaan aan haar overtuigingskracht, had haar voorstel eerder verzacht en daardoor aanvaardbaar gemaakt. Vader Henri haalde een schroevendraaier uit zijn gereedschapskist en een messing haakje uit zijn spijkerdoos dat hij vastschroefde tussen de andere haakjes aan de binnenkant van de deur en schonk iedereen iets te drinken in. Voortaan hingen theedoek en wanten net zo harmonieus naast elkaar als de jassen in de hal van Nathalies school. De keuken was nu de gezelligste plek van het huisGa naar voetnoot33. en Nathalie was er diep in haar hart van overtuigd dat ze het huwelijk van haar ouders had gered. Vijf jaar later, Nathalie was twaalf, overleed Mathilde. De enige palliatieve betrokkenheid die je de Goden kon nageven was dat de ziekte die bij haar, Mathilde, was geconstateerd zich zo agressief door haar organen heen vrat dat haar | |
[pagina 81]
| |
ziekbed veel korter uitviel dan oncologen op basis van de statistieken hadden voorspeld en ze dus per saldo, vermoedelijk, minder leed dan wanneer ze het verwachte jaar van haar verkankering had moeten uitdienen - minder dan drie maanden nadat de diagnose was gesteld, stonden Nathalie en haar vader aan Mathilde's graf. In twee weken huilde Nathalie het rauwe verdriet eruit. Daarna begon ze een tic te ontwikkelen voor ovenwanten. Ze keek ernaar in winkels met keukenspullen, ze bracht het kledingstukGa naar voetnoot34. ter sprake als ze bij vriendinnen at of als Henri haar meenam naar de restaurants van zijn collega's - het patroon was haar pas veel later opgevallen. Vaak was een paar ovenwanten het enige waarmee ze thuiskwam als ze met vriendinnen naar Perpignan was geweest om naar kleding te kijken en het enige souvenir dat ze meenam van vakanties. Sommige wanten zagen eruit als kabouterjasjes. Andere leken eerder op een pantoffel, theemuts of slaapzak. De meeste waren doorgestikt, als bodywarmers. Zelfs voor de eerste keer dat ze naar bed ging met Jean JacquesGa naar voetnoot35., haar jeugdliefde - een gebeurtenis die ze almaar had uitgesteld omdat haar intuïtie zei dat het een eeuwigheid zou duren voordat een jongen zo naar haar verlangde en vertrouwd met haar was dat hij ongeremd aanvaardde dat ze die malle wanten aanhield nadat ze al haar andere kleren had uitgedaanGa naar voetnoot36. - had ze een speciaal paar gekocht, wit met rode hartjes. ‘Is je vader eigenlijk hertrouwd?’ In de stilte die viel realiseerde ik me dat het antwoord op deze vraag alleen kon teleurstellen. Een ‘ja’ betekent - hoe weinig genereus dat ook lijkt - een ontgoocheling, een klinisch en hard, hufterig verraad, door de weduwnaar, aan het ideaal van de ene, romantische liefde, aan het geloof in die ene unieke combinatie van twee mensen die het lot, of de Goden, voor elkaar hebben bestemd. Terwijl ‘nee’ een empathische beproeving zou betekenen omdat de kou plaatsvervangend om mijn hart zou tochten, de pijn van onstelpbare leegte en steenharde eenzaamheid even de mijne zou zijn. Om mijn gene te maskeren reikte ik naar het nachtkastje, naar mijn theeglas. Dat leeg was. Is je vader eigenlijk hertrouwd? ‘Ja, met de zus van mijn moeder.’ Die was twee jaar eerder weduwe geworden doordat haar man op een landweggetje verongelukte (bocht, boom, voorruit) toen hij uitweek voor een postbode die plotseling een erf af kwam fietsen terwijl | |
[pagina 82]
| |
hij over zijn schouder lachend nog iets naar de boer riep die hem een drankje had geschonken. Met de zus van mijn moeder. Het juiste antwoordGa naar voetnoot37. bestond. ‘Wil je nog thee?’ ‘Nee, dankjewel.’ Nathalie stapte uit bed, bracht de glazen naar het aanrecht aan de andere kant van de kamer. Ondanks het dubbele glas klonk het solitaire gejakker van een taxi, een personenauto, een bromfiets tot de kamer door. Toen ze naar het bed terugliep zei ze: ‘Ik slaap altijd met de gordijnen open, maar als je wilt kan ik ze dichtdoen?’ ‘Open lijkt me prima.’ Ze stak haar handen weer in de grote, zachte wanten, legde die op het matras en legde haar hoofd erop. ‘Slaap lekker,’ zei ze en sloot haar ogenGa naar voetnoot38.. ‘Bonne nuit.’ Ze glimlachte en haalde een hand uit een handschoen om het licht uit te doen. Toen ze in slaap was gevallen, liep ik op mijn tenen naar de boekenkast, trok er een klassiek Frans kookboek uit, pakte een stoel en ging in de badkamer zitten lezenGa naar voetnoot39.. |
|