‘Zal ik jou eens een verhaal vertellen?’
Geschrokken keek ik haar aan. ‘Ik.. ik heb een afspraak,’ stamelde ik.
‘Het duurt niet lang. Voor je bier op is, ben ik klaar.’
Snel nam ik een slok. Mijn handen trilden niet meer.
‘In de oorlog heb ik op een boerderij gewoond.’
‘Hm,’ mompelde ik.
‘Mijn vader moest onderduiken en toen heeft hij me daarheen gebracht.’
Ik nam een slok.
‘Dat was wel even wennen, hoor. Ik was een echt stadsmeisje, ik had nog nooit een koe gezien.’ Ze sperde een oog open, er zat iets groens in.
‘Zo, zo,’ zei ik.
‘Al snel vond ik het heel leuk op de boerderij. De hele dag buiten, de kippen en geiten voeren...’
Het oog werd vochtig. Als ze maar niet gaat huilen, dacht ik.
‘Ik miste mijn vader natuurlijk, maar verder was ik dolgelukkig!’ zei ze vrolijk. ‘Toen ik na de bevrijding terugging naar Amsterdam waren al mijn klasgenootjes broodmager, met bleke ingevallen gezichten, en ik was gezond en sterk, en helemaal bruin van de zon!’
‘Tja...’ In een teug dronk ik mijn glas leeg.
‘Gelukkig had ik ook iets ergs meegemaakt...’ vervolgde ze op fluistertoon. ‘Tijdens de laatste weken van de oorlog kwam onze boerderij midden in de frontlinie te liggen...’ Ze stak een harige vinger omhoog. ‘Recht voor ons lagen de Duitsers, aan de andere kant, een paar honderd meter verder, de Canadezen. Een hele tijd gebeurde er niks, geen schot, niks... De boer had het niet meer van de zenuwen...’ Ze zweeg en staarde in de verte.
‘En..?’ vroeg ik, toen het te lang duurde.
‘Op een middag zagen we dat de Duitsers zich ingroeven op het veld voor de boerderij... “De Canadezen gaan bombarderen!” zei de boer. Als een bezetene begon hij zelf een kuil te graven op het erf. Toen hij klaar was bedekten we hem met planken en bladeren... Bij het vallen van de avond zijn we in die kuil gekropen, de boer, de boerin, de knecht en ik. Tegen middernacht begon het...’ Opnieuw sperde ze ene haar oog wijd open.
‘Wanneer je een bom door de lucht hoort fluiten, dan wordt heel je lichaam koud... Pas als hij inslaat, begint het bloed weer te stromen... Het leek wel of het nooit zou ophouden... De hele nacht zaten we tegen elkaar aangekropen. En toen... werd het stil. We hebben nog even gewacht, tien, twintig minuten. Daarna kropen we uit de kuil, de zon kwam net tevoorschijn... We wreven onze ogen uit