Marieke haalde een pakje kauwgom uit haar zak. Het waren van die platte staafjes in een vierkante verpakking, die je met je duim kunt uitschuiven als je ze aanbiedt, en dat is precies wat ze deed.
Het was gruwelijk warm in de gele tent en ik hoopte dat Marieke niet vooraan zou willen staan, waar mensen week als anemonen over de dranghekken hingen. Zara Jackson rende met een witte pruik op over het podium.
Om ons heen riepen jongens en meisjes in elkaars oor, waarna ze heel dicht bij elkaar bleven staan, wat vaak tot zoenen leidde. Een jongen naast me gilde alsof hij in de achtbaan zat. Hij had zijn armen om een meisje, en toen hij zijn wang tegen haar hoofd legde, zag ik mezelf in de spiegelglazen van zijn zonnebril. Ik zag ook Marieke, die net als de rest van de mensen op en neer begon te springen. Onder mijn voeten golfde de grond.
Zara Jackson deed haar pruik af. Ze slingerde hem in het rond en liet los, waarop duizend armen als de grijpers van vijfhonderd kreeften uit het rif omhoogschoten. De pruik verdween in de massa om steeds op een andere plek weer boven te komen.
Vlekken verschenen voor mijn ogen en een kleine zwemblaas zette op achter mijn maag. Het was belangrijk dat ik rustig bleef; zo snel mogelijk naar de kant ging. Ademen was ook belangrijk. Dit was waar Homo Bob ons voor gewaarschuwd had. Maar de vlekken werden groter; ik stond op de zeebodem en keek op naar enorme kwallen die vlak onder het wateroppervlak deinden. De kwallen groeiden aan elkaar tot het zonlicht de zeebodem niet meer bereiken kon, en toen werd het heel erg donker.
Ik wreef mijn klamme handen over mijn broekspijpen en staarde naar het paarse bandje om mijn rechterpols en het witte om mijn linker, tot Marieke tegenover me kwam zitten en een grote beker cola neerzette.
‘Sam’, zei ze. ‘Je ging bijna out. Ben je stoned of zo?’
Als vlokken zeeschuim dreven de wolken naar de horizon. Marieke draaide een sigaret, stak hem aan met een aansteker in een gehaakt zakje en veegde de restjes tabak van tafel. Het was eb geworden: de vloedlijn had zich teruggetrokken tot vlak boven haar borsten. Ook hier lagen overal schelpjes.
‘Hoe laat is het’, vroeg ik.
Ze haalde een telefoon tevoorschijn. ‘Kwart voor vier.’
Bijna vroeg ik waarom ze haar vrienden niet belde, maar toen dacht ik aan Homo Bob. Aan hoe vriendelijk hij zou zijn als ik nu aan kwam lopen. Ik keek om en daar zat hij, in de schaduw van de ehbo-tent, gebogen over een van de dikke boeken die hij altijd bij zich had. Over een kwartier zou ik met de anderen naar het parkeerterrein lopen, in de bus stappen en me terug laten rijden naar St. Catharina.