moeten bij Komrij de ruimte krijgen. Ook in De klopgeest ontnam hij het klassieke socialisme allerminst zijn noodzaak en allure. Hector gelooft zelf niet in een betere wereld, maar we moeten ‘op zijn minst van een mooiere en betere wereld kunnen dromen’.
Dat Samuel de rol van een duivelse Mefisto in De loopjongen speelt, blijkt wanneer Arend tijdens een gesprek in een café een ‘visioen’ van deze ‘zwartkijker’ krijgt: Samuel verdwijnt daarin ‘met een boksvoet en een lus in zijn staart in een donkere steeg.’ Dat zijn duidelijk de attributen van de duivel. Samuel speelt de rol van cynische waarschuwer aan wie Arend zich echter niet wil storen. Hij gaat hem zien als ‘de antipode’ van zijn idealisme. Samuel is de neezegger die niet gelooft in ‘goeie, welwillende mensen’ en evenmin in ‘een nieuwe maatschappij’. ‘Idealisme’, zegt hij tegen Arend, ‘is niet levensvatbaar. Jij denkt dat er iets gloort en ziet je al bij de wieg van een nieuwe wereld staan. Mmm, wiegen genoeg. Wiegen zijn er altijd wel. Er ligt een dood kindje in je wieg, jongen’. Arend is zich volgens Samuel veel te weinig bewust van de kwade kanten van de mens en van het leven. Alleen als je daarvan weet hebt kun je ze ‘er onder houden’.
De helden van Komrij zijn altijd gespleten, ze zijn nooit eenduidig, hij is tenslotte de schrijver van De gelukkige schizo. Die schizo is gewend om over ‘één en hetzelfde meerdere, vaak tegengestelde opinies' te hebben’. Vandaar dat Arend Samuel niet alleen maar ‘onuitstaanbaar’ vindt, maar tegelijk ‘sympathiek’.
Door zijn vriendschap met Bob komt Arend met zijn communistische idealisme in heel Europa, zelfs in China. Hij bezoekt met Bob in het derde deel van de roman zelfs het Albanië van dictator Enver Hoxha. En uiteindelijk komt hij in Zuid-Amerika terecht, waar hij in een junglekamp van een guerrillabeweging aan het werk wordt gezet. Daar moet hij in zijn eentje voor op sterven liggende gewonden zorgen, zonder te kunnen beschikken over verband en medicijnen. Hij is dan geworden wat hij wilde: de behulpzame. Hij is door iedereen verlaten. Bob is in geen velden of wegen meer te bekennen.
In dit derde deel kruipt Komrij in het hoofd van Arend. We komen dan dicht op de stroom van zijn gedachten en gevoelens te zitten, wat de roman doet opleven. In de twee eerste delen was Komrij wel erg veel van buitenaf aan het vertellen en liet hij te weinig zien (veel telling, weinig showing).
In het ‘Addendum’ van de roman blijkt dat Arend heelhuids is thuisgekomen van zijn jungleavontuur. Hij is aan de universiteit gaan werken. Daar worden hem zijn laatste illusies over vriendschap ontnomen. Wanneer iemand op een dag een opengeslagen krant op zijn bureau legt, leert hij dat Bob al die jaren dat ze samen waren een infiltrant van de bvd is geweest. De vriend was alleen zogenaamd een vriend.