| |
| |
| |
M.G. Jansen
De invariant
Daar is je plek, daar bij die gebroken tegel, vlak bij de klok. Je bent een minuut eerder dan gister; verder is de ochtend hetzelfde. Het is donker en een lichte schemer in het oosten kondigt het begin van de dag aan. De zelfde mensen hebben hun plek ingenomen en zijn klaar voor wat komen gaat. De drie dikke vrouwen staan als gewoonlijk in een kluwen bij elkaar. Ze spreken zacht maar je zou een enkel woord wel kunnen verstaan als je dat zou willen, maar je wilt niet. Je ziet de vrouwen elke ochtend en je groet ze nooit. Zij zien jou elke dag en ze groeten nooit. Ze glimlachen, ze glimlachen elke dag en je glimlacht terug voor zover dat lukt op een koude, donkere ochtend als deze.
De mensen staan als pionnen op hun plaats. De meesten staan gewoontegetrouw te wachten onder de overkapping. Jij kiest, wanneer het niet regent, voor je plek in de open lucht en kijkt naar de wachtende reizigers die vanaf hier wel staande schaduwen lijken. Op gepaste afstand staan ze van elkaar vandaan, al wordt het steeds drukker. Behalve het gemompel van de vrouwen en het tikken van hakken op de tegels blijft het stil. De secondewijzer gaat geruisloos over de wijzerplaat van de ronde stationsklok maar stopt na elke minuut even alsof er over het vervolg nagedacht moet worden. De wijzer lijkt te twijfelen en na een onredelijk moment van stilstand breekt de lange minutenwijzer de ban en springt een stap vooruit. Pas als deze trillend tot stilstand is gekomen begint de secondewijzer gerustgesteld zijn ronde weer.
Je staat daar, je ziet de wijzers hun mechanisch ritueel opvoeren en je zucht. Je zucht elke ochtend, je zucht elke ochtend op het perron één keer. De lucht wordt koud, de herfst laat zich eindelijk voelen. Voel hoe de kou je longen inkomt. Het is verfrissend. Nu kun je nog koude lucht ademen. De rest van de dag adem je verwarmde lucht in en ben je je niet bewust dat je longen hebt. Pas laat in de middag mag je weer een keer op een perron staan zuchten. Eerder niet. Kijk het spoor af dat je straks weer volgen gaat. Er zijn nog drie, twee minuten te wachten. Kijk om je heen. Kijk naar de bomen die hun bladeren nog hebben. Kijk omhoog, naar
| |
| |
de lucht die vage strepen trekt voor de opkomende zon. Kijk naar de rails die ongepoetst niet mooier glimlachen kan. Kijk naar de grote kiezels tussen de rails en vraag je af waar die vandaan komen. Zijn het natuurstenen? Uit welke groeve, uit welke rivierbedding hebben ze die tevoorschijn gehaald om hier met jou elke dag te liggen wachten? Draai je hoofd. Je ziet de lichten van de trein, de naderende locomotief. Tel de tegels. Ga zo staan dat als de trein tot stilstand komt, je bij een deur staat zonder een stap te hoeven zetten. De wachtende pionnen op het perron komen nu in beweging en beginnen naar voren te lopen. Laat ze maar passeren. Daar komt de trein, blijf staan, laat je niet opjagen. De trein staat nu stil en je moet twee stappen doen om bij een deur te komen. Er wordt nauwelijks geduwd of gedrongen. De deuren gaan open en omdat niemand uitstapt staan ze achter je van ongeduld al te dringen om naar binnen te gaan. Beheers je. Het heeft geen zin je op te winden, je te ergeren. Stap in, er is plaats genoeg. Kies een vierzitter. Er zit nog niemand. Neem plaats op de buitenste stoel. Plaats je tas op de lege stoel naast je. Schuin tegenover je gaat een man zitten. Hij heeft een zwarte, lange jas aan. Zijn hoofd is kaal en hij draagt een beginnende baard. Hij draait wat en zit dan stil. Bekijk hem niet te lang, kijk naar buiten, met een hand op je tas. De deuren gaan dicht en de trein zet zich langzaam in beweging. Zoals elke dag.
Dit is de startconfiguratie, deze coupé vol mensen met ogen die elkaar niet aankijken. Dit is de toestand waarmee elke werkdag begint. Dit is het begin van de herhaalde beweging, de lus, de loop - om het in computertermen te zeggen. Dit is het begin van een cyclus die zich dagelijks herhaalt en herhaalt.
De mensen zitten op hun plaats. Er zijn nog lege plekken maar niet veel. Sommige gezichten ken je, al weet je er geen namen bij. Sommigen zijn vreemd of juist zo vertrouwd dat ze niet meer opvallen. Al die lichamen vormen samen met het interieur van de coupé het decor van een herhalende voorstelling waarin niets gebeurt. Op alles schijnt een hard TL-licht dat het weinige ochtendlicht nog nauwelijks een kans geeft. Van buiten de coupé valt nog niet veel te verwachten. Deze voorstelling verloopt machinaal. Deze treinreis is een dagelijkse herhaling voor bijna alle passagiers. Het is de start van een werkdag die zich voortdurend moeiteloos herhaalt. Elke gebeurtenis ligt vast waardoor er niets gebeurt. Maar niet alleen de dag, ook jij herhaalt jezelf elke keer weer; je gaat mee in de opgelegde lus van herhaling. Je kunt hier niet anders, je wordt bestuurd, je hebt geen keus, je moet wel, ook al kijk je zwaar en moeilijk. Zie het nu in dat je niet anders kunt.
Buiten schieten lichtjes voorbij, de trein maakt de gebruikelijke ruis aan geluiden en niemand zegt wat. Veel mensen lezen met een vreemde verbetenheid de gratis krantjes waarin goed beschouwd niet veel te lezen valt. Sommigen zijn verdiept in hun telefoon. Iedereen is gevangen in het kleine web van eigen ge- | |
| |
dachten. Kijk bijvoorbeeld eens daar, aan de andere kant van het gangpad, daar zit een kalende man met een computer. Zijn jas hangt open en onder zijn overhemd zie je een klein buikje. Het kan veel erger. Achter hem op het balkon zitten twee meisjes die je misschien jonge vrouwen moet noemen. Hun jeugd glimt en blinkt op hun huid en alleen daarom al trekken ze mannelijke aandacht. De man met de computer kijkt drie keer nadrukkelijk achterom en je begint het nu ongepast te vinden. De meisjes hebben het niet gezien of willen het niet zien. Jij wilt het ook niet zien. De trein mindert snelheid en nadert het volgende station. Je ziet hoe de meisjes opstaan tegen een achtergrond van donkere bedrijfsgebouwen en graffiti. De intercom noemt de naam van het station en herhaalt de naam van het station. Het is een reis vol herhalingen, ook al stappen de meisjes vandaag hier uit. De man met de computer zal de rest van de reis zijn hoofd niet meer draaien. Zijn hormonen hebben hem vrijaf gegeven, waarna zijn apparaat hem nu gevangen houdt.
In een computerprogramma begint een herhalende lus met het woord while, zolang. Zolang zus-en-zo waar is, wordt dit-en-dat uitgevoerd. Je bent een onderdeel van het dit-en-dat en je leven ligt net zo vast als de trein die het spoor volgt. Telkens weer, telkens weer, in desnoods oneindige herhaling. While.... do.... Als je die woorden snel in je hoofd zegt, doet het geluid denken aan een ouderwetse trein.
Op dit station stappen niet veel mensen in, niet in jouw coupé. Je zit voorin de trein waar het rustig is en je weet dat het in het midden en achterin nu druk wordt. Je zit nog goed en rustig totdat later ook hier de drukte toeneemt. Vandaag is geen uitzondering. Alleen de meisjes en de man tegenover je stappen uit en een man en vrouw stappen in. De vrouw is Spaans en studeert in Amsterdam, dat weet je omdat ze een keer tegenover je heeft zitten telefoneren. Ze ziet er zoals altijd dodelijk vermoeid uit. De dagelijkse herhaling trekt strepen in haar gezicht. Ze gaat zitten en verdwijnt achter rugleuningen. Je hebt genoeg, meer dan genoeg aan je eigen vermoeidheid.... We rijden weer. Schuin tegenover je zit nu de man die zojuist is ingestapt. Hij heeft een zorgvuldig ongeschoren gezicht en heeft zich terug getrokken in een lange, zwarte jas. In zijn hand houdt hij twee mobiele telefoons. De ene is klein en hij houdt 'm tussen pink en ringvinger, de overige vingers klemmen de andere, grote telefoon vast, terwijl de andere hand de knopjes ervan bedient. Het grote toestel is van het soort dat alles kan. Het is er zo één waarop je de trein nu als bolletje over een satellietfoto kunt zien razen, een zorgvuldig berekende illusie. Vanuit een hemel, ver buiten de trein zou je ons als een stipje over de rails kunnen zien gaan - zoals god het zou kunnen zien als hij het niet te druk had met andere zaken. De man belt nu met de kleine telefoon, ter- | |
| |
wijl hij op de grote blijft tikken. Het is een glimmend nieuw apparaat en hij doet nog onwennig zijn best het allemaal te begrijpen. Hij ziet en hoort niets, bijna niets, van wat er om zich heen gebeurt. Hij zal straks op het juiste station uitstappen en hij zal zijn vervoerbewijs tonen als daar om gevraagd wordt. De rest van zijn aandacht wordt vacuüm gezogen door zijn telefoons. In de verte hoor je het geraas van een koptelefoon. Alle geluiden zijn dagelijkse geluiden; er wordt niet
gesproken. Het is te vroeg voor woorden en bovendien hebben de passagiers die samen reizen elkaar niet veel te zeggen. De herhaling heeft hen leren zwijgen. De behoefte naar woorden is weggesleten. Er valt naar verloop van tijd niet zo veel meer tegen elkaar te zeggen. De gezichten in de coupé staan grauw en dof, bijna lijdzaam. Het volgende station.
Elke lus heeft zijn invariant, dat wat hetzelfde blijft, dat wat niet groeit of afneemt, niet doffer of feller, zwaarder of lichter wordt. Het is de ultieme gevoelloosheid, de verveling, de grauwe weerslag van de dagelijkse herhaling, die je van de gezichten en lichamen afleest en die je zelf als een steen met je meedraagt. Het is de vermoeidheid die je voelt, het gebrek aan energie, aan kracht voor daden en overtuigingen. Het is het ultieme grijs dat als een deken onder je schedeldak je gedachten dempt. Het is onontkoombaar, je kunt er niet aan ontsnappen. Je maakt jezelf wijs dat je de kracht niet hebt je er tegen te verzetten, alsof het een kwestie van kracht zou zijn. Alsof je nog een keus hebt, maar je hebt geen keus, je zit vast in deze lus.
Bekijk de lege stoel tegenover je. De stof is blauw, maar in het midden van de rugleuning en op de zitting zijn er uitgesleten witte plekken zichtbaar. Ook jij verslijt treinstoelen, tijdens elke reis. Bij elke iteratie van de lus laat je bijna onzichtbare sporen na, die bij elkaar opgeteld slijtplekken, verkleuringen in de stof vormen. Het is het vermoeiende bewijs dat de dagen onmerkbaar voorbij gaan en nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn.
Elke lus heeft zijn teller. In elke lus wordt van alles en nog wat bijgehouden, opgeteld en berekend. De tellers in de lus houden de voortgang van de herhaling bij. Je kunt het resultaat van al dat herhaald tellen zien in de slijtage van de stoelen. Ook jij telt elke dag de tijd in vele variaties. Je telt wat achter je ligt en nog gaat komen, de dagen naar vakantie en de dagen naar een einde.
Je slijt zelf. Je lichaam verzamelt hier en daar wat vet, je gezicht verrimpelt langzaam maar gestaag en haren worden dun of grijs. Je slijt van teveel herhaling, elke dag weer. Hoe lang zal die uitgesleten stoel nog vrij zijn? Je weet het antwoord. Je kijkt moeiteloos de toekomst in. Voorspellen is het eenvoudigste wat er is. Straks rijd je het drukke station binnen. Het perron staat er vol en elke stoel zal straks bezet worden. Mensen dringen, sommigen haasten zich naar vo- | |
| |
ren om te kunnen zitten. Er zullen straks mensen in het gangpad staan. Je ziet het voor je. Voorspellen is zo eenvoudig in dagen als deze. De intercom roept al om dat je het station nadert. Kijk naar buiten of je het station kunt zien, of het duister buiten oplost. Kijk of je het verlichte perron ziet. Let op.... Nu rijdt de trein het station binnen en inderdaad het perron staat vol. De trein vertraagt, komt tot stilstand en je hoort de deuren opengaan en hoe de mensen dringen om binnen te komen. Gehaast vullen de plaatsen zich. Pak je tas maar van die zitplaats af want daar gaat zo iemand zitten. Het is vandaag gelukkig een slanke vrouw en ze zal op de smalle stoelen niet tegen je aan zitten. Ook tegenover je wordt de plaats gevuld, door een man met twee gratis krantjes, die hij bij zich houdt alsof hij er duur voor betaald heeft. Nee, niet elk detail ligt vast op een dag als vandaag. Wie waar komt te zitten is niet elke dag hetzelfde en je kunt kiezen je tas tussen je voeten te zetten of op schoot te nemen, te kuchen of te zuchten. Je keuzevrijheid ligt ingeklemd tussen de invariant van de herhaling en de dagelijkse invulling van het toeval. Je leeft in een klein interval waarin je je vrij mag wanen en als je daar genoegen mee neemt, hoef je je nergens benauwd over te voelen. Kijk bijvoorbeeld eens naar de man die daar even verderop zojuist is gaan zitten. Je herkent 'm wel. Deze keer zit hij niet tegenover je. Elke dag is hij er, al zie je hem niet altijd, bijvoorbeeld wanneer
hij ergens achteraan is gaan zitten. Hij heeft zich genesteld in dat kleine interval waarin hij keuzes kan maken. Elke dag eet hij een mee gebracht ontbijt in de veel te drukke trein. Hij maakt het zich zo gemakkelijk mogelijk. Hij opent zijn thermoskan en schenkt zichzelf warme koffie in. Als hij geluk heeft kan hij zijn kan neerzetten op het kleine tafeltje bij het raam, bij pech zet hij het ding op de grond. Met smaak eet hij elke dag zijn boterham uit een plastic zak, dringt zijn koffie en leest er de Volkskrant bij. Hij verzet zich niet tegen de drukte. Soms kan hij zijn krant niet eens openslaan, zo dicht staan de mensen tegen hem aan. Vandaag kan hij zijn thermoskan en boterhamzak maar nauwelijks kwijt en toch geniet hij van zijn ritueel, de dagelijkse combinatie van krant, ontbijt en zelfgemaakte koffie. Hij maakt het zich gemakkelijk in de weinige ruimte die hij krijgt. Nu jij nog. Jij denkt ergens nog dat je vrij bent. Je denkt dat als je ergens de kracht kunt vinden, je je moeiteloos kunt losmaken uit deze kleine, gedetermineerde ruimte. Je gelooft werkelijk dat je geen onderdeel bent van een lus, dat je elk moment kunt zeggen ‘nu is het genoeg!’. Je gaat mee in deze herhaalde beweging omdat je gelooft dat je hier zit omdat je er voor gekozen hebt. Je accepteert deze lus omdat je het geld dat de werkweek voortbrengt nu eenmaal nodig hebt, terwijl je ook wel anders zou willen. Maar over ‘willen’ hebben we het hier nu niet. Het punt is dat je niet anders kunt, en dat je keuzes zich beperken tot een interval dat de breedte heeft van het volgelo- | |
| |
pen gangpad van deze coupé. Accepteer het, ontspan en beperk je dromen tot de ruimte die je gegeven is.
Buiten begint het licht te worden. Naar voren of naar achteren kijken kun je niet, het enige wat je van de buitenwereld kunt zien, is wat zijdelings voorbij glijdt. Je ziet water, het oppervlak glinstert alsof het kostbaar is. Het weinige licht laat je rietpollen zien en de silhouetten van watervogels. Kijk naar buiten. Zuig alles in je op. Hier stel je je soms voor dat je in een schommelend bootje in het riet zit. Al is het koud, donker en weet je dat je nooit werkelijk daar in dat bootje zal zitten; toch stel je je het soms voor. Kijk, daar zwemt een zwaan. Hij heeft zijn kop diep onder water gestoken. Soms, maar niet vandaag, kun je hier een zilverreiger tussen het riet zien zitten. De buitenwereld schuift voorbij. Er volgen schaduwen van struiken en bomen. Ze zijn hun bladeren kwijt zodat je ze onmogelijk op naam kunt brengen en bovendien trekken ze te snel voorbij om goed te kunnen bekijken. Het is beter om maar niet te kijken. Kijk dan maar de coupé in. Kijk maar stuurs, alsof je hier niet op je plaats bent, alsof je een nog niet opgemerkte uitzondering bent. Kijk maar met een houding alsof je elk moment uit kunt stappen, alsof je vrij bent en geen gevangene van de dagelijkse iteratie. Span je spieren alsof je zou kunnen opstaan en zeggen dat het zo niet langer gaat. Doe maar alsof, want je blijft toch wel zitten. Verzet je niet en neem genoegen met het bewijs dat zich voortdurend voor je ogen herhaalt. Uit de lus breken kun je nu eenmaal niet; je kunt nu eenmaal niet opstaan. We naderen het voorlaatste station en je zou daar, waar je helemaal niet hoeft te zijn, uit kunnen stappen. Je zou de dag uit evenwicht kunnen brengen, je zou kunnen laten zien dat de lus, deze while-loop geen vat op je heeft en dat je met een beetje wilskracht je eigen toekomst meer in de hand hebt dan de herhaling wil doen geloven. De trein nadert het station en de intercom klinkt bijna opgewekt. Hier gaan er veel mensen uit; als je zou willen kun je
moeiteloos in de stroom mee naar buiten. Er komen straks even veel mensen weer naar binnen en de gangpaden zijn weer vol voor je er erg in hebt. Je hebt weinig tijd om een keus te maken. Vooruit dan en stap uit. Je denkt dat je het kunt, al heb je niks op het perron te zoeken. Er staat geen fiets op je te wachten en op je werk zal je niet meer op tijd zijn. Door hier uit te stappen gooi je alles overhoop, maar dat is juist wat je wilt, dat is wat je denkt te kunnen. En mocht je al uit de lus weten te breken - wat je niet kunt - dan zal je zien dat je er zo snel mogelijk weer deel van uit wil maken. De trein nadert het station, het perron vol met wachtende mensen en in de trein pakken passagiers hun tassen en koffers al vast. Ze beginnen al op te staan en er wordt gedrongen terwijl de trein nog rijdt. Langzamer en langzamer komt het perron dichterbij en steeds meer mensen staan op en wurmen zich richting geopende deuren als de
| |
| |
trein tot stilstand komt. Je blijft zitten. Je gezicht is bijna rood van een gevecht dat ergens binnen in je plaats vindt. De plaatsen die heel even leeg waren zijn al weer opgevuld en de gangpaden zijn weer even vol als daarnet. De trein begint weer te rijden en de intercom noemt nu al de naam van het volgende station - waar je eruit moet. Kijk eerst nog naar de weg die je een paar keer hebt gefietst, het weiland dat er koud en nat bij ligt en bekijk dan ook de ijzeren spoorbrug over het kanaal. Je zit nog steeds zoals altijd, onder invloed van de macht der gewoonte. Je zou iets onverwachts kunnen doen, bijvoorbeeld door te gaan roepen, of je kunt gaan staan en de aandacht trekken. Zo gek hoef je niet te doen. Je hoeft het niet te zoeken buiten de grenzen van jezelf. Zoveel is er niet nodig om de dag te ontregelen. Denk maar niet verder. Luister hoe de trein van klank verandert als hij over de spoorbrug raast. Kijk naar de vrachtschepen beneden die, schijnbaar zonder twijfel of inspanning door het kanaal varen. Je kijkt bijna gejaagd rond. Alle mensen zien er uitgesproken saai en vermoeid uit; van hen valt niets te verwachten. Wat kunnen zij voor je betekenen? Je herkent een oudere vrouw van wie je vermoedt dat ze hoogleraar is in archeologie of klassieke talen. Vraag haar over Herodotus of een andere ouwe Griek. Het maakt niet uit maar vraag iets en probeer de lus te doorbreken, al zal een enkel gesprek daar weinig aan bijdragen. Doe het maar, het is het begin van meer variatie, van meer kleur. Laat zien dat je iets anders kunt dan de code volgen die herhaling voorschrijft. Maar het is niet wat je wilt, niet nu. Je wilt iets groters, iets onmogelijks. Je wilt de coupé ontstijgen, boven je lucht zien en niet geleid worden door het spoor dat de trein volgt. Je wilt ademen, zelf een richting bepalen, opstijgen tot grote hoogte en... Kortom, je wilt ontsnappen... maar je zit vast. Daar is de snelweg en terwijl je ademhaling zwaar en moeizaam gaat,
komen ook de verlaten voetbalvelden langs. De trein mindert al vaart en er schieten vier zware flatgebouwen langs het raam en het perron waar je uit zal stappen komt straks langs. Daar is het blauwe bord met de naam van het station. Hier staat je fiets. Hier wachten de laatste minuten buitenlucht voordat de werkdag begint. De intercom noemt het station bij naam en herhaalt het. Je staat op, pakt je tas en voelt de vernedering zwaar op je schouders drukken. Je gezicht is rood, je ademhaling klinkt zwaar. Je loopt richting deur en als de trein tot stilstand is gekomen druk je op de knop. Even sluit je je ogen in de hoop dat de deuren niet open zullen gaan, dat iets veel sterker dan je beperkte, innerlijke krachten ze dicht zal houden. Maar met een doffe dreun draaien de deuren op. Stap maar naar buiten. Zoals elke dag.
|
|