stond vermeld (benodigde boodschappen, een verschoven afspraak), een echtelijke patstelling waar de jonge Percy ernstig onder leed. Natuurlijk had hij ervoor kunnen kiezen zich aan de ongelukkige thuissituatie te onttrekken door na zijn middagklassen tot laat in de avond in het poolcafé tegenover de snackbar te blijven hangen met zijn schoolvrienden, of zo vaak hij mocht te blijven slapen bij zijn verkering Misaki, een vijftienjarige scholiere van Japanse afkomst die hij een jaar eerder had leren kennen op de plaatselijke voorjaarskermis. Hij was er echter de jongen niet naar om de huiselijke spanningen te ontvluchten; door zijn ietwat zonderlinge, sensitieve karakter, dat geneigd was zich te identificeren met gevoelens die niet de zijne waren, kwam het hem juist voor dat, ook al lag de oorzaak van de huwelijkse crisis niet bij hem, hij als jongste lid van het gezin mede verantwoordelijk was voor de oplossing ervan.
Zijn vader te bewegen tot een toenaderingspoging, wist hij, was een schier onmogelijke opgave. Ondanks zijn legerachtergrond die zijn gebaren en manier van spreken een aura van gepantserde zelfverzekerdheid verleende, was hij de zwakkere, meer kwetsbare van de twee; ook al had de jongen dit voor zichzelf nooit zo onder woorden gebracht, onbewust voelde hij aan dat zijn vader zijn moeder meer nodig had dan zij hem, een gegeven dat, gezien zijn vaders halsstarrige neiging kwetsbare gevoelens als tekenen van zwakheid te beschouwen, hem er juist van weerhield de eerste stap te zetten die tot een verzoening zou kunnen leiden. Dus toen hij die bewuste vrijdagmiddag in mei thuiskwam van school had hij zich op weg naar huis voorgenomen eerst op zijn moeder in te praten in een poging zijn ouders nader tot elkaar te brengen. Iets in hem was ervan overtuigd dat haar nuchtere, praktische verstand het vroeg of laat zou winnen van haar gekwetste gevoelens en haar de weg terug zou wijzen naar de, in zijn herinnering althans, liefdevolle staat van samenzijn die nu zo ver weg leek maar waarvan talloze bewijzen in het geheugen van de jongen lagen opgeslagen. Daarbij kwam dat de jonge Percy zich simpelweg niet kon voorstellen dat zijn moeder een einde zou willen maken aan het gezinsleven zoals hij het van jongs af aan had gekend. De affectie die zij hem altijd had getoond was de lucht die hij ademde en de grond waarop hij liep. Ze deed elastiek in zijn onderbroeken, naaide, aaide, stopte en schrobde; als enige in de wereld was zij in staat gele geleipudding te maken waarin groene schijfjes appel zweefden in strijd met de wetten van de zwaartekracht. Zonder haar, dacht hij terwijl hij zijn fiets wegzette in de tuinschuur achter het huis aan de Eeuwige Laan, was er überhaupt geen leven. Tot zijn derde levensjaar had ze hem de borst gegeven; tijdens de maandenlange uitzendmissies van zijn vader naar het Midden Oosten had ze alleen voor hem gezorgd. Zo nauw waren ze met elkaar
verbonden geraakt dat er een woordeloze, intieme kennis was ontstaan,