Ik stel me zo voor dat je bent toegetreden intussen tot het Goddeloos Genootschap, dat al sinds dodenheugenis onder voorzitterschap staat van Multatuli, de man die in christenen de beulen van Jezus zag en weigerde in het bovennatuurlijke te geloven zolang het benedennatuurlijke nog niet afdoende aan hem verklaard was. Hoe voelt de nuchtere mysticus Dèr Mouw zich in jullie gezelschap?
Hermans merkte eens op over Couperus dat hij met parfum schreef. Hermans zelf doopte zijn pen het liefst in vitriool. Tussen parfum en vitriool liggen vele mogelijkheden. Getuige de bundel polemieken die je vorig jaar samenstelde met Pierre Vinken (die overigens niet lang zonder je bleek te kunnen), heb je niets tegen een stevig gevecht met de houwdegen, maar zelf zou ik je toch meer karakteriseren als iemand die met het floret ten strijde trok. Niet dat je je mening door mildheid liet temperen, maar wel door een zekere ironie, door wat generaties boven mij wellevendheid noemden. Vorig jaar nog schreef je in Tirade een tamelijk vernietigend stuk over beeldende kunst: ‘De kunstkritiek die haar werk serieus neemt zou niet steevast in onnozele beschrijving moeten vluchten of de “bedoelingen” uitleggen, maar keihard veroordelen en snoeien overal waar eigentijdse kunst in esthetisch opzicht tekortschiet. We moeten ophouden onooglijke Aardappelmannetjes goed te praten omdat ze zo prachtig in hun lelijke omgeving passen maar er onomwonden die onooglijkheid, de disharmonie, de flauwe grap, de kinderlijke verwijzing naar speelgoed en het stumperige materiaalgebruik van aan de kaak stellen.’ Dat laat aan duidelijkheid weinig te wensen over, en hoewel de maker van het Aardappelmannetje wellicht diep gekwetst is geweest en zich ten diepste onbegrepen heeft gevoeld na het lezen van je stuk, ken ik eigenlijk geen tekst van je die beledigen tot doel heeft, die de strijd ad hominem voert. Ook in je laatste boek Doe het niet, Alex! sta je dat jezelf niet toe, het dankbare onderwerp ten spijt. De laatste der wellevenden.
De laatste der wellevenden
Het had onze kroonprins overigens gesierd als hij, als was het maar uit medeleven, je advies af te zien van de troon alsnog had opgevolgd. Helaas zijn de voortekenen vooralsnog ongunstig.
‘Van de maan af gezien, zyn we allen even groot. Voor 'n weter zou er geen verschil merkbaar zyn tussen de kennis van 'n kind en van de wysgeer die 't meest en 't zuiverst gedacht heeft.’ Een weter ben je inmiddels, ook al is het een weten dat zich niet mede mag delen. Niettemin, probeer eens een briefje naar hier te smok-