van contrarevolutionaire propaganda’. Ik verloor het docentschap dat me zo aan het hart ging en kon me in China niet meer uiten in artikelen of lezingen.
Enkel en alleen omdat zijn meningen niet strookten met de officiële lijn en omdat hij zich had gevoegd bij een vreedzame democratische beweging, verloor een docent zijn katheder, een schrijver zijn recht zich te uiten en een intellectueel zijn mogelijkheden om in het openbaar te spreken. En dat was niet alleen pijnlijk voor mij als individu, het was dat ook voor China dat nu al dertig jaar doende is zich te hervormen en open te stellen.
Terugkijkend, constateer ik tot mijn verbazing dat mijn meest dramatische ervaringen sinds 4 juni 1989 allemaal verband hielden met rechtbanken. De twee gelegenheden die ik had om in het openbaar te spreken, werden me beide vergund door het arrondissementsrechtbank van Peking: de eerste keer op 1 januari 1991, de tweede keer nu. En ook al verschilt het misdrijf waarvoor ik de eerste keer terechtstond in naam van dat waarvoor ik hier nu sta, in wezen zijn ze hetzelfde: het misdrijf van spreken.
Twintig jaar zijn voorbij gegaan, maar de ‘geesten van hen die in onrecht stierven’ hebben hun ogen nog niet in vrede gesloten. Door het psychisch complex dat ik opdeed op de 4 juni 1989 werd ik het pad van dissidente denkbeelden op gedreven. Nadat ik in 1991 uit de Qincheng-gevangenis [de Pekingse gevangenis voor politieke gevangenen] was ontslagen, had ik in eigen land niet meer het recht in het openbaar te spreken en kon ik me alleen nog maar via de buitenlandse media manifesteren. Dat bleek reden om me het hele jaar door onder toezicht te stellen. Van mei 1995 tot januari 1996 stond ik onder een vorm van huisarrest, daarna kwam ik in een kamp voor heropvoeding, van oktober 1996 tot oktober 1999. Nu is het opnieuw het vijandsdenken van de regering dat me naar de beklaagdenbank brengt.
Maar ik blijf zeggen tegen de regering die me van mijn vrijheid berooft, dat ik vasthoud aan de overtuiging die ik twintig jaar geleden uitte in mijn ‘Hongerstakingsverklaring van 2 juni’: Ik heb geen vijanden en ik voel geen haat. De politie die me onder toezicht hield, oppakte en verhoorde, de aanklagers die me voorgeleidden, de rechters die me vonnisten, geen van hen is mijn vijand. Hoewel ik op geen enkele manier uw toezicht, aanhouding, aanklachten en vonnissen aanvaard, heb ik respect voor uw professionaliteit en uw persoonlijke integriteit. Ook die van de twee officieren van justitie, Zhang Rongge en Pan Xueqin; tijdens de verhoren op 3 december kon ik uw beider respect en oprechtheid ervaren.
Haat vreet aan 's mensen verstand en geweten. Het vijanddenken vergiftigt de geest van de natie en wakkert een wrede strijd aan waarin de een overleeft en