spreken, maar mijn Duits was niet erbarmelijk en misschien, heel misschien zou het mij, anders dan de mensen hier, wel lukken hem aan de praat te krijgen.
Vreemde reddingsfantasieën. Wat moest ik ermee? En waarom zat ik onophoudelijk te denken aan de eerste zin die ik tot hem zou richten?
Natuurlijk had ik het in mijn radioverslagen vaak over mijn buurman. De radiokoerier begon zich zorgen te maken en vertelde op een dag dat ik niet alles moest geloven wat ze zeiden: ze hadden het hele verhaal verzonnen, ik had me anders toch maar verveeld.
Woede en schaamte. Dat ik mezelf zo had laten meeslepen, dat ik mezelf zo te kijk had gezet. Vanaf dat moment wilde ik zo snel mogelijk naar huis. En toen begon het verbeten ijsberen pas goed. Met ‘pootjebaden’ had het allemaal niks meer te maken.
En waarom zat ik onophoudelijk te denken aan de eerste zin die ik tot hem zou richten?
Ik denk niet dat ik iemand ooit duidelijk zal kunnen maken hoe onwaarschijnlijk lang mijn dagen op Senneroog hebben geduurd. Toen ik eindelijk bevrijd werd, vertelde de radiokoerier dat hij nog een verrassing voor me had. Hij nam me mee naar zijn huis bij de jachthaven, zette in zijn woonkamer de tv aan en toverde een videoband tevoorschijn. ‘Kijk, dit is de documentaire die over hem is gemaakt.’
Ik zag wat beelden van de Friese wateren, ik zag de onmetelijke luchten waaronder ik me zo nietig had gevoeld. Toen kwam een visser in beeld. Aan een stok hing hij wat scharretjes te drogen. Hetzelfde, vertelde hij, deed Martin met frikadellen en hamburgers die hij in vuilnisbakken vond. Ook nam Martin wel eens wat brood mee van de bakker. Zo legde hij een voorraad voor de winter aan.
Geen mens die begreep hoe hij het volhield. Zelfs als het vroor bleef hij in leven. Iemand zei dat hij er amper als een zwerver uitzag, zich elke dag schoor. Duits sprak hij niet, dat bracht alleen maar slechte herinneringen in hem naar boven. Als er al gesproken werd, ging dat in gebroken Engels.
Begin jaren '90 had Martin een zeilboot gekocht. Daarmee voer hij naar Bremen. Lange tijd lag hij in de haven. Hij voerde er weinig uit. Men vond hem vooral ‘anders dan de anderen’, niet onvriendelijk, dat zeker niet, maar terughoudend, op het schichtige af. Na een tijdje begon de havenpolitie zich met hem te bemoeien. Toen kwam de geneeskundige dienst. Het werd hem te veel en hij voer richting de Waddenzee.
Ter hoogte van Schiermonnikoog leed hij schipbreuk. Het was winter en het begon te vriezen. Uit alle macht probeerde hij zijn boot te herstellen. Toen hij