Martinus Nijhoff, Petrarca of Willem Kloos, maar hij wil ze wel als weldoeners beschouwen die hem, maar hem niet alleen, ‘geestelijk hebben wakker geschud en gevormd’, zoals het motto van het boek, afkomstig van Petrarca, zegt.
Het grote zwijgen is een roman over de grandeur en de misère van de verhouding tussen meesters en leerlingen, over bewondering en afkeer, over navolging en afscheid, over het culturele Oedipuscomplex waarbij de leerling van de meester wegdrijft of hem overvleugelt. Het is niet minder een roman over het willen bereiken van artistieke hoogten, het tonen van culturele moed en het realiseren van het geëxalteerde verlangen om iets verhevens in muziek om te zetten, zoals ‘het leven gezien uit de gezichtshoek van het eeuwige en het goddelijke’, zoals Diepenbrock. Het gaat om artistieke idealen en hooggestemde gevoelens die nu een enigszins dwaze indruk maken. Het is een soort verhevenheid die nu botst op de hedendaagse, aan cynisme grenzende nuchterheid.
Dit moet precies de reden zijn waarom Menkveld deze roman heeft willen schrijven: hij wilde laten zien hoe kunstenaars nog artistieke idealen nastreefden, wat ze op het spel wilden zetten voor wat ze zich in hun hoofd haalden. Ze wilden voorgangers verwerken, hun meesters overtreffen, met collega's naar iets streven dat hen vanuit een verre horizon dwingend wenkte.
Hij wilde laten zien hoe kunstenaars nog artistieke idealen nastreefden
In zijn brief aan de beeldhouwer Hildo Krop in Met de meeste hoogachting komt Menkveld te spreken over zijn leermeester aan de Vrije Universiteit, Dick van Halsema. Van hem leerde hij dat achter elke grote dichter, of het nu Leopold, Kloos of Gorter is, wel een glimp van een filosoof opgevangen kan worden die hun wereldbeeld heeft beïnvloed of gevormd. Van Halsema bezorgde hem een idee van de hoogten en diepten waar deze dichters op uit waren. Ze wilden voldoen aan verreikende poëtische eisen. Bij Menkveld riep dat een identiek verlangen op: ‘waren er maar,’ verzuchtte hij vijfentwintig jaar geleden tegen Van Halsema, ‘een Die Geburt der Tragödie en een Wagner van deze tijd, die ons een poosje lieten zien hoe we tegenover de toekomst en het verleden moeten staan. Die ons een “groot verhaal”, een grote kunst- en werkelijkheidsconceptie te bieden hebben, want alle grote verhalen - van de religie, van het socialisme, van een idealistische gemeenschapskunst - lagen in mijn studietijd door een aantal voornamelijk Franse filosofen volledig aan diggelen.’
In Het grote zwijgen gaat het over de grote kunst- en werkelijkheidsconceptie van Diepenbrock en Vermeulen. Wat ze gemeen hadden, en wat hen uit elkaar dreef. Maar als het daarbij bleef zou het louter een ideeënroman zijn geweest, ge-