orang oetans.’ Goldschmidt stemde ermee in, werd al snel door het onderzoek gegrepen, maar merkte ook iets vreemds. Nadat hij honderden uren gedrag had geprotocolleerd van dat schokkerig bewegende modeldier uit de gedragsbiologie, begon hij een neiging tot travestie te vertonen die hij voordien niet van zichzelf kende (zie foto). Omdat hij wist dat een jongere collega van Sevenster, de schrijver en stekelbaarskenner Maarten 't Hart, zich af en toe in mantelpakjes vertoonde, vroeg hij zich af of het lange kijken naar stekelbaarzen daarvan soms de oorzaak was. De dichter, bioloog en essayist D. Hillenius, wiens werk Goldschmidt veel later zou bloemlezen in de bundel Ademgaten, zag er ook al opvallend meisjesachtig uit. Pas vier decennia later, toen we tijdens het koffie-drinken na een les over mannelijke en vrouwelijke dansbewegingen bij mens en dier spraken, drong het tot hem door dat het juist andersom was. Alleen uiterst geduldige mannen met een vrouwelijke kant, brachten het op om eindeloos te turen naar zo'n Zumbadansende vis. Causaal konden de verkleedpartijen dus niet aan de stekelbaarzen worden toegeschreven.
Donkere perioden zouden in Goldschmidts leven regelmatig terugkeren, al bleef hij door het dansen functioneren. Ten minste voorzover er van functioneren überhaupt ooit sprake is geweest. Want hoe hard hij ook werkte en hoe creatief hij ook was, Goldschmidt en de reguliere maatschappij dat ging nu eenmaal niet. Dat zijn laatste depressie hem fataal is geworden, ondanks alle pogingen van intimi om hem van een zelfgekozen dood af te houden, kwam achteraf gezien toch als een klap. Het moet voor zijn vrouw, die hem zeer dierbaar was, afschuwelijk zijn geweest dit van zo dichtbij mee te maken.
Na enkele bezoeken aan de Asmat op Papoea, was hij nog zieker geworden. Het boek dat hij over deze reizen had willen schrijven vorderde dan ook traag. Minder en minder kwam hij buiten de deur, ging contacten uit de weg, en vermeed bijeenkomsten waar veel mensen samenkwamen. Het jaarlijkse tuinfeest van de uitgever van zijn eerste boek Darwins hofvijver meed hij altijd. Ook al omdat hij, niet geheel ten onrechte, vreesde dat die hem voor de zoveelste keer zou vragen wanneer ‘het boek over de basmati negers’ eindelijk af zou zijn. Dat Goldschmidt in 2001 de Jan Hanlo essayprijs kreeg voor de bundel Oversprongen, zei de uitgever weinig, terwijl het Goldschmidt zelf groot plezier deed.
Voor hem was succes niet het equivalent van hoge verkoopcijfers, prijzen en gunstige recensies, hoewel hij daaraan zeker waarde hechtte. Kunstenaars of schrijvers die zich door zijn werk lieten inspireren, dát was succes. Zoals de inmiddels alom bekende, maar destijds net gedebuteerde schrijver A.H.J. Dautzenberg die Darwins hofvijver opvoerde in een verhaal over een terminaal zieke prostituee. Darwins hofvijver was taal geworden.