hij laat zich toch steeds weer verleiden. Hij zegt niet jaloers te zijn, maar is wel nieuwsgierig naar de details van Violets seksuele leven met Wytse. Hij zegt als econoom ‘boven de partijen te staan’. Hij vindt dat mensen ‘inruilbaar’ zijn. Zijn moeder, die wordt voorgesteld als een dictatoriale feeks (en het interessantste personage van de roman is), noemt hem ‘een onmens’.
Grunberg speelt in Huid en haar met grote thema's. Maar het is allemaal spielerei: de oorlog, de Holocaust, de armoede, de lijken in ontwikkelingslanden of rampgebieden, genocide, het speelt op de achtergrond mee en in de gesprekken, maar niet als iets concreets. Het speelt geen morele of psychologische rol, het is franje, het is werelds decor. Oberstein schrikt er niet voor terug zichzelf ‘een overlevingsmachine’ te noemen, een kwalificatie waaraan goed te zien is dat elke psychologie in de roman afwezig is. Niets in deze roman lijkt er wezenlijk toe te doen. Er zit geen enkele diepte in. Behalve de daadwerkelijk afgang van Oberstein aan het eind van het boek, is alles zonder noodzaak, zonder dwingende urgentie. Boven alles hangt in neonletters het woord ‘spel’.
Het wemelt in Huid en haar van de apodictische losse flodders. ‘Mensen hebben geen groter verlangen dan bedrogen te worden’, zegt Oberstein, ‘dat is iets dat veel economen over het hoofd hebben gezien.’ Of: ‘In harmonie met je omgeving leven betekent betrekkelijk onafhankelijk van die omgeving zijn.’ (Vergelijk de niet-tegenstrijdige versie van die zin: Een zekere disharmonie met de omgeving is nodig voor enige onafhankelijkheid). Er komen ook veel grote woorden langs: ‘lijden’ (daar zegt Oberstein geen talent voor te hebben, ‘hoop’ (zijn taak als wetenschapper is het ‘onder meer om de hoop te bestrijden’), ‘hard zijn’ (‘Niet alles wat hard klinkt is hard bedoeld’), ‘schoonheid’ (‘een ander woord voor bedrog’, soms ook ‘rechtvaardigheid’), ‘argwaan’ (‘daar zou tijd voor moeten inruimen’ net als voor jaloezie), ‘redden’ (Lea wil ‘gered’ worden).
Het wemelt in Huid en haar van de apodictische losse flodders
Huid en haar is ook grotendeels een farce omdat je niet weet wat je aan Oberstein hebt. Zijn colleges zouden saai zijn, maar wel wetenschappelijk verantwoord. Het is hem ernst wat dit betreft, zou je denken. Maar de ‘kennisoverdracht’ die hij daarbij zo belangrijk vindt, wordt lichtelijk belachelijk gemaakt. Het begint slapstick te worden wanneer hij met de studente Gwenny naar bed is geweest. Dan zegt hij verontschuldigend, maar zonder ironie, tegen Violet: ‘Soms neemt kennisoverdracht onverwachte vormen aan.’ Dit mag komisch klinken, het is sardonische humor die de eventuele ernst van de roman op losse schroeven zet.