Tirade. Jaargang 55 (nrs. 437-441)(2011)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Kreek Daey Ouwens Gedichten Uit: ‘Blauwe hemel’ Voortdurend leeft men met dezelfde mensen. Dicht tegen elkaar. ‘De kat heeft vandaag weer een vogel gepakt’, zegt mevrouw Danie. Tegen de kat zegt ze: ‘Stoute kat! Meneer en mevrouw Danie blijven zoals elke avond langdurig zitten, terwijl ze zwijgen. Meneer Danie denkt: Ík heb vandaag weer gehuild. Elke dag huil ik om mezelf’. Hij zegt: ‘Dat is de natuur’. [pagina 66] [p. 66] Mijn Larissa, Gisteren waaide een zachte wind, een wind die ik van vroeger ken. Vroeger was alles zacht, Larissa. De regen plakte mijn haren tegen mijn voorhoofd, in mijn nek tegen mijn ogen. De wind blies mijn haren droog. In de wolken zag ik vriendelijke gezichten. Nu striemt de regen tegen de ruiten, als om me de schrik op het lijf te jagen. Ik zit aan mijn bureau. Op mijn schoot ligt de kat. In geen jaren is een vrouw zo dicht bij me geweest als vanavond de kat. Als ik opsta, om weer iets te drinken te halen, blijft ze lig- gen op de warme plek die ik achterliet. [pagina 67] [p. 67] Bomen beven. Een merel fluit: ‘Later. Later...’ I denk dat er een leven is buiten, Larissa. En in dat leven gebeurt niets. Niets voor mij. Een week na de dood van Marie ging ik voor het eerst in mijn leven naar een bordeel. Liefde als een omgestoten vaas. Water druppelt op de vloer: ‘Snel een doek... sorry... ik kon er niets aan doen... neem me niet kwalijk, sorry...’ De ‘vreemdmaker’, Larissa. Dat ben ik. Als de kat. De kat heeft nog nooit geneukt. Mevrouw Danie houdt haar binnen, uit angst dat haar iets overkomt. Soms denk ik dat ze werkelijk verdriet heeft. Haar ogen staan vol water. Ik duw haar weg met mijn voet. D. [pagina 68] [p. 68] Mijn Larissa, Gisteren voelde ik me zo alleen, ik wilde naar buiten, ik ging op de grond liggen zonder die te voelen, ik wilde daar dood- gaan, terwijl ik zo verschrikkelijk graag wilde leven, ik probeerde te huilen, maar ik kreeg een lachbui in plaats van tranen. De meeuwen in de blauwe hemel geven mij het felste gevoel te leven. [pagina 69] [p. 69] Gisteren wilde ik niet naar huis. Ik ging een café binnen. Ik dronk een glas wijn. Nog een glas. Nog een. Daarna werd mij een kleverig zoet drankje aangeboden, waarin ik me verslikte. Met de zee recht tegenover me meende ik plotseling te be- grijpen hoe alles is gemaakt, hoe de wereld is gemaakt, met welke doorzichtig- heid, met welke bouwsels. Op hetzelfde ogenblik begon, zo dichtbij dat ik het niet kon begrijpen waar, een vogel te zingen. Voor me? Achter me? Was ze misschien met mij mee naar binnen gevlogen? Ik trilde. Mijn hele lichaam trilde. Gloeide. Alsof ik koorts had. Ik huilde. Vorige Volgende