was een goed getroffen versie van haar. Hij beschreef haar huis en haar uitzicht terwijl hij dat toch niet zelf kon hebben gezien. Kende hij haar zo goed dat hij wist hoe ze nu woonde en leefde en waar ze op uit keek iedere dag? Had hij haar geen man of kind gegeven omdat hij wist dat ze die niet had of omdat hij het hoopte? Ze las steeds opnieuw de passage waarin hij het uiterlijk van de vrouw beschreef. Het was alsof de zin waarin hij haar wangen noemde, zijn hand werd die over die wangen streelde, waar hij haar opgetrokken schouders beschreef voelde zij de stevige greep van zijn vingers. Zijn beschrijving van haar hele gestalte was als een omhelzing. Ze maakte er een gewoonte van die zinnen dagelijks te lezen. En naarmate de tijd verstreek hoopte ze dat haar e-mail ergens verloren was gegaan of onmiddellijk weggegooid was omdat de uitgeverij haar schrijvers dacht te moeten beschermen tegen hun lezers. En dan belt hij op. De regen, een zeldzaamheid in de zomer in Los Angeles, vormt kronkelende paadjes op haar raam. Ze volgt een druppel, kijkt naar de druipende tuin, denkt na over een bepaald enzym waar ze zich de hele dag mee bezig heeft gehouden. ‘Met IJsbrand Asscher,’ zegt hij. Daarna zijn ze allebei een hele tijd stil. Het lijkt haar onzin om haar naam te zeggen. Het lijkt haar ook onzin om zijn naam te zeggen. Wie weet is de naam waaronder zij hem kende wel het pseudoniem en Asscher zijn echte naam. Alles wat ze zou kunnen zeggen lijkt haar onzinnig. ‘Ik heb genoten van je boek,’ zegt ze tenslotte. Stomme zin, denkt ze erachteraan terwijl ze haar hart voelt kloppen. Het is weer stil. Zo lang dat ze begint te twijfelen. Of hij haar wel gebeld heeft. Of het zijn stem wel was geweest. Of dat boek wel bestaat. Of hun hele geschiedenis niet door haar verzonnen is. Dan kucht hij op precies dezelfde manier waarop ze hem ontelbare malen heeft horen kuchen. ‘Ik ben hier, in de stad,’ zegt hij. ‘Zullen we
wat drinken?’ Ze neemt een taxi en bedenkt onderweg pas dat ze niet in de spiegel heeft gekeken. Ze kan zich niet meer herinneren of ze zich opgemaakt heeft. Ze voelt aan haar haar en aan haar gloeiende wangen. Ze steekt haar neus in haar blouse en slaat de sjaal dichter om haar opgetrokken schouders. Ze kijkt naar haar benen die in een donkerblauwe pantalon steken. Ze is magerder geworden in de afgelopen jaren, dat weet ze bijna zeker. Ze denkt aan de avonden met hem in Nederland met de verhalen van Carver en Kellendonk en Tsjechov en Biesheuvel en talloze anderen uit verschillende landen en verschillende tijden. Ze denkt aan de rechercheurs en aan zijn schreeuwende, huilende moeder aan de telefoon die haar vraagt of ze gek is en of ze het niet genoeg vindt om zelf gek te zijn, of het per se nodig was geweest haar zoon ook gek te maken. En ze denkt aan een vraag uit die wetenschapsquiz. Of het gewicht van een usb-stick verandert als je er bestanden op zet. Nee, natuurlijk niet, stelt zij zich voor dat hij zou hebben gezegd, het gewicht van inhoud is figuurlijk. ‘Nee,’ had zij in