water stond, bleef hij staan en wist kennelijk niet meer wat hij aan het doen was. Die oom moet daarna tot rust komen en dat doet hij door veel te timmeren.
Aan deze oom spiegelt Emilie zich, nadat ze zelf ook een keer tot haar middel in een vijver is gaan staan, en ook niet wist wat ze zou doen. Dat ze daar in Wales was, ‘had iets te maken met de oom. Tenminste, zoiets begon ze te vermoeden. Er gingen weinig dagen voorbij dat ze niet aan hem dacht, hem zag staan in dat rimpelloze water van de hotelvijver. (...) Ze had heel lang niet aan hem gedacht, mogelijk hier in dit vreemde land wel omdat het net als toen november was, of omdat ze voelde hoe het een mens kan vergaan als hij simpelweg niet meer weet hoe verder, hoe vooruit of achteruit. Dat een ondiepe hotelvijver kan aanvoelen als een pas op de plaats, een stilstand, de oever - zonder begin en zonder eind, een cirkel - als heden, verleden en toekomst zonder grenzen. En ze meende daardoor ook te begrijpen dat hij er zomaar bleef staan, zonder te proberen zijn hoofd onder water te krijgen. Stilstand. Zonder enige vorm van lichamelijkheid, geen seks, geen erotiek, geen enkel gevoel van verwachting. In de kleine maand dat ze in het huis was, had ze, behalve als ze in het leeuwenpotenbad lag, niet één keer een hand tussen haar benen willen steken. Ze bewoonde dit huis zoals hij in die vijver gestaan had.’
Dit staat al op pagina dertien van de roman. En deze toestand van stilstand zal gedurende de meer dan tweehonderd pagina's die nog komen niet echt veranderen. Ze zoekt wel lichamelijke toenadering bij Bradwen, de student die bij haar aan komt lopen, maar dat wil ze tegelijk wel en niet. De vraag die steeds weer opduikt is: wat maakt deze Emilie tot een interessant personage? Met de gedichten van Emily Dickinson heeft ze een ambivalente verhouding, en helemaal met Dickinsons persoon, de kluizenaarster die zich in het wit kleedde, haar hond als het enige levende wezen zag dat ze om haar heen wilde hebben, en zelfs niet bij de begrafenis van haar vader aanwezig wilde zijn - biografische feiten waar Emilie zich aan stoort. Ze ergert zich, mogelijk omdat ze juist haar eigen neigingen om zich terug te trekken in Dickinson herkent.
Maar in tegenstelling tot Dickinson schrijft Emilie geen gedichten. Ook heeft ze geen bijzondere gedachten. Er is dus niets dat haar interessant maakt. Een enkele keer slaagt Bakker er in om haar onderdrukte wanhoop over te brengen, zoals wanneer ze zich aan Bradwen wil overgeven, maar in het verlangen blijft steken, en uitkomt bij haar terugkerende verzuchting ‘Ach’. Bakkers soepele stijl blijkt niet genoeg.